Nieuwe flessenpost II - Wie bestormt de Bastille?
Dierbare oom Petrus,
Ja, daar staat u dan weer, op die oude foto die de Leeuwarder archivarissen voor me opdoken. U ging op die dag, ergens in 1941, met pensioen, na meer dan veertig jaar voor de klas te hebben gestaan. Schoolmeester, dat was voor u een roeping, en je ziet aan de gezichten op deze foto dat uw collega’s er net zo over dachten.
In mijn vorige flessenpost praatte ik u een beetje bij, u bent perslot al bijna een halve eeuw weg. ‘Hebben we niets geleerd, herhaalt de geschiedenis zich opnieuw?’, zag ik u denken, toen ik beschreef hoe een nieuwe Rattenvanger van Hamelen – je hoort die vergelijking steeds vaker - met zuurzoet gefluit door de Nederlandse straten trekt en een steeds langere staart van volgelingen achter zich verzamelt. Zelfs de vakbeweging gaat nu met hem praten. Het is, schreef ik tot slot, niet alleen de man zelf waar we het over moeten hebben. Die man is vooral een symptoom, een symptoom van diepere problemen. Daarover deze nieuwe brief.
Er zijn in het hedendaagse Nederland zeker drie depressiegebieden die, met of zonder populisten als katalysator, samen voortdurend voor stevige politieke stormen zorgen en dat voorlopig ook blijven doen. Zeker nu de pijn van de economische crisis steeds scherper voelbaar wordt.
Allereerst zijn er de media, die zelf in een grote crisis verkeren. Uw lijfblad, het Vrije Volk, is er allang niet meer – ja, u zou het niet geloven, maar in de jaren zeventig stortte de Rode Burcht finaal ineen. Nu hollen de oplages van de dagbladen opnieuw achteruit, de ontzuiling heeft eindelijk ook onder de gevestigde omroepen de fundamenten weggeslagen en de techniek heeft een nieuw wonder geschapen: internet. Op elektronische schermen bekijken we nu het nieuws, met bewegende foto’s en al, het lijkt wel een toverdoos. En iedereen kan meedoen. Zoals bij alle nieuwe vindingen vliegt het daarbij alle kanten op.
Er ontwikkelen zich allerlei nieuwe en interessante vormen van democratie en journalistiek, maar overal liggen ook beerputten vol onzin en borrelpraat. De concurrentie tussen de media is, in vergelijking met vorige decennia, moordend geworden. Elke sensatiequote telt, elke scheut adrenaline is er eentje, de toon op dit internet is ongekend polariserend. Die wijze van publiceren, debatteren en redeneren heeft zich de afgelopen jaren uitgebreid naar de andere media en de samenleving als geheel. En zo langzamerhand is die toon de norm geworden. Wat er ook gezegd wordt, nonsens, racistische kletskoek, het geeft allemaal niets. Als het bloed maar stroomt eten journalisten uit je hand.
In de tweede plaats zijn er, uiteraard, de problemen rond de nieuwkomers. Door sommigen worden die enorm opgeblazen. In deze ingewikkelde wereld zijn zondebokken immers heerlijke dieren: je hoeft verder nergens meer over na te denken, en al helemaal niet over jezelf. Maar aan de andere kant moeten we deze vraagstukken ook niet bagatelliseren. Op sommige plekken, bijvoorbeeld in delen van Rotterdam, is het leven er niet gemakkelijker op geworden – en dan druk ik me zacht uit.
Het gaat daarbij niet alleen om de aanpassingsproblemen van immigranten uit achtergebleven dorpen in een moderne stad, die al lastig genoeg zijn. Het gaat ook om fricties tussen culturen en diepgewortelde overtuigingen. Bijvoorbeeld over de rol van godsdienst in een samenleving, over de verhouding tussen man en vrouw, de acceptatie van homo’s - u reageert met weerzin, ja, in uw tijd was Nederland ook nog niet zover, dat zijn we razendsnel vergeten - en andere minderheden, en zo is er nog veel meer. Ongewild zijn we in West Europa in de frontlinie van een moeizaam moderniserende islam terechtgekomen. Dat dwingt iedereen, zowel nieuwkomers als gevestigde Nederlanders, tot kritisch nadenken over normen en waarden, en ook over zichzelf – een van de meest waardevolle tradities uit de Verlichting. Maar het leidt, althans in deze fase, ook voortdurend tot spanningen.
Het zijn vooral deze vraagstukken die het fluitspel van onze Rattenvanger zo aantrekkelijk maken. Althans, dat vindt hijzelf, en ook veel van zijn tegenstanders zijn het daarmee eens. Voor een deel klopt dat. Er ligt hier echter wel een dikke adder onder het gras. Het almaar opnieuw tamboeren op de zorgen rond moslim-immigranten is immers ook buitengewoon demotiverend voor alle nieuwkomers – en dat is de overgrote meerderheid – die zich wel, en vaak in een verbluffend tempo, ontwikkelen tot medeburgers waar iedereen heel blij mee mag zijn.
De permanente anti-islam campagne heeft een modderlaag van vernedering gelegd over alles en iedereen die ooit maar afkomstig was van een moslimland. Uiteindelijk dwingt zo’n kruistocht deze immigranten tot een pijnlijk dilemma: wil ik nog wel behoren tot een land, waarin zoveel mensen mijn afkomst en mijn tradities – en dus mijzelf – afwijzen? Moet ik niet verhuizen? Of moet ik me opsluiten, gevangen tussen de wal en het schip van een oude en een nieuwe cultuur?
Er ontstaat zo, zeker bij sommige jongeren, een self-fulfilling prophecy, een verwijt van onaangepastheid dat, in zijn afwijzing, juist die onaangepastheid versterkt. Je moet, zeker als immigrant, stevig in je schoenen staan om tegen die stroom op te blijven roeien.
Daarbij komt nog iets anders. We lijken de afgelopen jaren bijna vergeten te hebben dat allerlei problemen rond asocialiteit, isolement en desintegratie net zo goed bij autochtonen voorkomen. U zou de Leeuwarder Courant van 2009 eens moeten lezen, hoe die Friezen zich kunnen misdragen, steekpartijen, vernielingen, mishandelingen, overlast. dag na dag. De huidige, sterk op immigranten gerichte benadering, is echter een gemakkelijk alibi om niet verder naar oorzaken te hoeven zoeken. ‘We moeten Wilders de wind uit de zeilen nemen,’ hoor ik telkens weer van mijn goedwillende politieke vrienden. Maar ze vervallen daarmee tot dezelfde simplificatie als Wilders: ook zij maken zo ‘de vreemdeling’ tot de hoofdoorzaak van een groot aantal ingewikkelde sociale en politieke problemen waarvoor hij vaak maar nauwelijks verantwoordelijk voor is.
Die valse verhouding tussen oorzaak en gevolg leest je ook af in de verkiezingsuitslagen voor de Europese Unie – verkiezingen is trouwens een groot woord voor het minuscule beetje invloed dat we als Europese burgers tegenwoordig hebben, maar toch. Wilders scoort hoog op plekken waar je dat helemaal niet zo zou verwachten – meer dan een derde van de kiezers in Volendam, hoeveel moslim-immigranten wonen daar helemaal? – en, nog veel interessanter, soms opvallend laag op plekken waar best een stevige allochtonenproblematiek bestaat. Later las ik waarom die Volendammers zo opvallend stemden: omdat net tevoren was geworden dat de Europese Unie met een keihard vangstverbod voor paling was gekomen, vrijwel zeker de doodklap voor de laatste vissers. Niks Koran en niks immigranten dus. De Volendammers waren gewoon razend en wilden simpelweg de Nederlandse en Brusselse elite een ongenadige dreun verkopen. En die dreun was Wilders.
Daarmee kom ik op de derde depressie die deze storm veroorzaakt, en naar mijn gevoel de belangrijkste. Ik herinner me nog hoe u op 1 mei, in de grote PvdA optocht, pal achter het rode vaandel mocht lopen, voorop. Wij hoorden tot de andere zuil, die van de gereformeerden, mijn moeder geneerde zich als ze u zag lopen. Die zuilentijd is helemaal voorbij, dat was aan het eind van uw leven eigenlijk al achterhaald. Volgens mij was u er ook niet rouwig om: iedereen, arm en rijk, gelovig en niet gelovig, ‘onverdeeld’ naar één openbare school, dat was altijd uw ideaal.
Toch heeft die ontzuiling binnen de Nederlandse samenleving veel grotere gevolgen gehad dan we ooit dachten. De starre indeling in zuilen fungeerde een groot deel van de 20e eeuw immers ook als rem op de opkomst van allerlei populistische bewegingen. Nu bestaat die traditionele orde niet meer. En dat niet alleen: de interne structuur van de zuilen, zeker de zuilen waartoe mijn ouders en u behoorden, kenden allerlei informele systemen van verantwoording jegens en, tegelijk, disciplinering van de achterban. Uw Friese PvdA-kamerleden kregen het op afdelingsvergaderingen stevig voor hun kiezen. De zuilen boden, anders gezegd, de elite een informeel maar stevig legitimitiesysteem, naast de andere vormen van politieke en juridische controle.
Dat is allemaal verdwenen. De politieke elite opereerde de afgelopen jaren steeds meer stuurloos en deed rare dingen – inderdaad, het negeren van de problemen in de wijken, maar ook onderwijs, zorg, wat ik allemaal hoor van de uitvoerders, de gewone leraren, politiemensen bejaardenhulpen en al die anderen, de haren rijzen je ten berge. En dat is structureel, je hoort die verhalen overal, elke dag.
Er heeft zich tussen de bestuurders en degenen die het gewone werk opknappen een nieuwe kaste gewrongen, vaak opgeblazen types die zichzelf tooien met titels als consultant of interim-manager, die zich vorstelijk laten belonen, die dol zijn op procedures en prestatiemodellen maar zelden goed op hoogte zijn van het feitelijke werk, en die allang weer verdwenen zijn als de gevolgen van hun daden merkbaar worden. Het woord ‘afrekenen’ ligt hun voor in de mond, maar nooit, nooit worden ze zelf afgerekend op hun werk. ‘De mensen die Nederland hebben opgebouwd worden kapotgemaakt,’ zei onlangs een bejaardenverzorgster in de krant. Ze zag veel te veel managers en veel te weinig handen aan het bed. Maar het bejaardenconcern waar ze in dienst was had wel geld voor een duur lustrumfeest. Ja, u herkent het, apparatsjiks heetten ze in de communistische wereld. Ja, die verzorgster stemde Wilders.
Er is, kortom, langzamerhand in Nederland een gigantisch legitimatieprobleem ontstaan. Je leest het al jaren in de bizarre statistiek die zich keer op keer herhaalt: terwijl het overgrote deel van de Nederlanders heel tevreden is met het bestaan, heerst er tegelijk een verbluffend groot wantrouwen jegens politici en de politiek in zijn algemeenheid. Dat wantrouwen was er altijd al onder sommige groepen, maar nu stuit ik, bijna dagelijks, ook op brave, nette burgers, leden van de kerkenraad en Amnesty International, vanouds keurige christen- en sociaal-democratisch kiezers, die door een of meer ervaringen met dat bestuur diep geschokt zijn. Het gaat hier om een verlies aan basisvertrouwen in onze politieke en bestuurlijke cultuur als geheel. En dat is nog veel zorgelijker dan het fluitspel van onze Rattenvanger.
U las, in uw tijd, gretig hoe de linkse essayist Jacques de Kadt de vloer aanveegde met de liberaal-conservatieven, en hun wankelmoedige houding jegens het opkomende fascisme. ‘De deftigheid in het gedrang,’ heette dat beroemde essay. Dat was in januari 1936. Vandaag zijn de rollen omgekeerd. ‘De deftigheid,’ dat is uw eigen partij.
En nu wordt de Bastille van de elite dus bestormd, keer op keer. Wilders is, meer dan wat ook, een symptoom van dát probleem. En het is ook niet toevallig dat de typische bestuurderspartijen – de liberalen, de christen-democraten en voordal de sociaal-democraten – het zwaarst getroffen worden.
Alle gezichten op deze foto van u en uw collega’s stralen vastberadenheid uit: ja, wij gaan het volk ‘verheffen’, zoals dat toen heette. Maar altijd bleef daarbij een diep respect voor degenen die het gewone werk deden, altijd werd de daarbij behorende cultuur van de arbeid hoog in het vaandel gehouden.
Nu is dat heel anders. Met name het kader van uw eigen PvdA heeft de lager opgeleiden – ooit de basis van de partij – volstrekt uit het oog verloren. En daarmee heeft het die groepen de wildernis ingestuurd. Met andere woorden: het grote probleem ligt, uiteindelijk, niet bij ultra-rechts, maar bij de middenpartijen.
Ik kan dat illustreren met een paar waarnemingen uit het Friese dorp waar ik nu al zo’n drie jaar veel van mijn tijd doorbreng. Het gaat daarbij, merk ik, om iets anders dan een verwaarlozing van de materiële belangen van deze groep – dat valt allemaal best mee. Het is vooral, wat ik maar noem, de cerebralisering van het bestuur die deze groepen diep geraakt heeft, de overhand die het management boven de inhoud heeft gekregen, de kennis boven de fysieke arbeid, het hoofd boven de hand.
Één voorbeeld uit velen: de uitspraken en het beleid van de staatssecretaris voor onderwijs, een partijgenoot van u, over de dorpsscholen. Daar liggen soms forse problemen, zeker. Maar ze heeft vermoedelijk geen idee van hoe het daar toegaat. Die schooltjes doen namelijk vaak iets waar wij in de steden alleen maar van kunnen dromen: de gemeenschapszin is er vaak nog zo sterk dat ze met man en macht proberen iedereen binnenboord te houden, ook de sociaal zwakken, ook de kinderen die in een stadswijk allang naar het speciale onderwijs zouden zijn doorgestuurd.
De Theo Thijssens daar – ja, die heb je nog – zorgen vaak met onvoorstelbaar veel geduld en warmte ervoor dat ook de kinderen van boerenhulpen en grondwerkers de wereld een beetje kennen, redelijk kunnen rekenen en de Leeuwarder Courant kunnen lezen en begrijpen. Die kinderen groeien, net als ooit hun ouders, meestal uit tot prima werkers, gewaardeerde medeburgers en nog zo wat, maar verder leren is teveel voor hen. Toch hamert de PvdA er keer op keer op dat zoiets helemaal mis is. De sociaal-democraten – ja, vooral zij - blijven verkondigen dat ze deel uitmaken van ‘een zes-min cultuur’, dat hun scholen niets waard zijn en hun dorpen en buurten achtergebleven gebieden.
Los van het feit dat het vaak nergens op slaat, beseffen zulke sociaal-democraten – en ze zijn niet de enigen - dat zoiets op den duur voornamelijk vernederend is? Voor deze jeugd en hun ouders, maar ook voor hun meesters? Wat wil je: goede burgers of aapjes die voornamelijk gedrild zijn om acceptabele cijfers te leveren, omdat de landelijke centrale testen nu eenmaal de enige meetinstrumenten zijn voor functionarissen die anders geen grip kunnen krijgen op hun werkterrein, omdat de dagelijkse praktijk hen vreemd is?
In mijn dorpscafé, op vrijdagavond, zitten leraren en ambtenaren, zeker, maar het zit er ook vol met mannen en vrouwen die door de week riolen graven, terreinen egaliseren, schoonmaken, kabels trekken, cv-installaties aanleggen, kozijnen timmeren, voor de klas staan, zieken verplegen, koeien melken en in bejaardenhuizen billen afvegen. Ja, er zijn goddank nog altijd mensen die dat doen, niet zelden zelfs met behoorlijk wat burgerzin. Maar voor de huidige sociaal-democratie bestaan ze niet meer, ze zijn eigenlijk mislukt, omdat ze niet mee konden of wilden doen in de maar immer opgaande kenniseconomie. En ze worden in geen enkel opzicht beschermd tegen de beunhazen die zich maar al te vaak boven hen genesteld hebben, en die geen idee hebben van de feitelijke inhoud van hun werk.
In zekere zin doet het denken aan de blindheid voor de integratieproblemen die tijdens de jaren negentig in sommige kringen heerste. Dit is iets soortgelijks.
Deze mensen zijn veel te beschaafd – ja, dat hebben ze van hun ouders en die zogenaamd ondermaatse schoolmeesters wel meegekregen – om ooit op Wilders te stemmen. Ze stemmen zelfs vaak nog PvdA, meer uit gewoonte dan uit overtuiging, en niet zelden vooral om Wilders tegen te houden. Op een paar PvdA-bestuurders en politici hebben ze nog hun hoop gevestigd, omdat ze voelen dat die aan hun kant staan.
Maar ze zijn wel woedend en diep gekwetst, omdat hun gezwoeg totaal niet wordt gezien, laat staan gerespecteerd. De cynisch geworden leraar, dokter of straatagent, de schoolmeester of verzorger die er, gedesillusioneerd, de brui aan heeft gegeven, wat ben ik die vaak tegengekomen, de laatste jaren. De meesters en juffen die, in deze tijd, les gaven met dezelfde idealen als u, wat hebben ze het zwaar te verduren. En ze stellen, met reden, hun eigen PvdA hiervoor verantwoordelijk. Deze mensen zullen de Bastille misschien niet bestormen. Maar ze zullen hem zeker ook niet meer verdedigen.
Vernedering is besmettelijk. Vernederde mensen hebben de neiging om hun vernedering door te geven aan anderen. We schoppen graag omlaag als we in de knel zitten.
De grote en kleine culturen waarin we leven en werken vormen onze persoonlijkheid, op allerlei manieren. U en uw collega-meesters waren dag na dag bezig met het onderhouden en verstevigen van de grote cultuur van de Nederlandse sociaal-democratie, een cultuur van respect, vertrouwen en saamhorigheid. Een cultuur die overigens, wat dat betreft, niet veel verschilde van de culturen van de andere zuilen. U genoot daarbij een volkomen vanzelfsprekend gezag, hetzelfde respect dat u ook had voor anderen, of het nu dokters of stratenmakers waren. Zoiets is altijd wederkerig.
Daarbinnen hoorden ook kleine culturen. Als je kunt zeggen dat je een automonteur, student of kraanmachinist bent, als je jezelf kunt herkennen in duidelijke groepen en identiteiten, dan is er al sprake van zo’n cultuur. Zo’n cultuur heeft weinig slogans en symbolen nodig, die is er gewoon, op een vanzelfsprekende manier.
Maar het kan ook anders gaan. Grote en kleine culturen kunnen ook vernietigd worden. ‘Deculturatie’ noemt men dat, het fenomeen dat mensen hun oorspronkelijke cultuur kwijtraken zonder een andere te verwerven, en uiteindelijk alleen nog maar kunnen schoppen.
Dat proces van deculturatie is nu op meerde plaatsen gaande. We signaleren het bij de immigrantenjeugd, we beklagen, terecht, het verlies van bepaalde buurtculturen, maar we zijn blind voor de massieve culturele leegte die is ontstaan doordat zoveel mensen ook nog eens de waardering, het respect en het geluk bij hun arbeid is ontnomen. Met die permanente ontkenning van hun persoonlijke vakkennis en andere kwaliteiten , die nu al jarenlang gaande is, zijn ze niet alleen diep vernederd. Er is iets in hen doodgemaakt, een gevoel van richting is uit hun bestaan verdwenen.
En dan is het fluiten van de Rattenvanger verleidelijk.
Met innige groeten,
Uw achterneef Geert
13 oktober 2009