Friese notities - een land in overgang
Het was exact veertig jaar geleden dat ik uit Leeuwarden vertrok naar de Randstad, en nu was ik terug. Voor het eerst fietste ik weer over de Westersingel, de Willemskade en de Beursbrug, zoals ik dat mijn hele jeugd had gedaan. Het was in de zomer van 2005. Mijn hoofd klotste van valse sentimenten, en voortdurend zag ik de stad als door een vlies, een halfdoorzichtig scherm waarop beelden uit het verleden waren geëtst.
Het kleine Manhattan dat aan Lange Markstraat was verrezen kon me niet ontgaan. Toch zag ik, in de tochtige gaanderij daaronder, nog altijd de marktcafé’s uit de jaren vijftig, waar na de vrijdagse veemarkt met grote brandslangen de stront van de vloeren werd gespoten. Bij kruidenier Plantinga, naast de Verlaatsbrug, stond het bomvol zwetende schippersvrouwen. De overweg bij de Schrans had nog grote bomen met ijzeren hekken, er stonden mannen met bromfietsen en leren jassen te wachten, en het blauwe dieseltreintje rook naar olie en vet.
Friesland valt buiten de wet. De taal, de wijze van omgang, de openheid van landschap en mensen, de eigenzinnigheid, het was altijd al de charme van Friesland geweest. Het was ook het eerste dat me opnieuw opviel toen ik achter dat scherm van vergane beelden keek. Er was veel opgeknapt. Het bruinverrotte Leeuwarden van toen was een gezellige en welvarende stad geworden, en dat gold ook voor veel andere Friese plaatsen. De dorpen waren niet meer het hart van een boereneconomie, maar het leek wel of de sociale en culturele verbanden alleen maar sterker waren geworden. Landschap en natuur stonden volop in de belangstelling. De kwaliteit van bestaan was er, in vergelijking met de grote steden, opvallend hoog. De sociale problemen waren hier vaak ook niet mis, maar de plaatselijke gemeenschappen – en vooral de dorpsscholen - wisten verbazingwekkend veel op te vangen. In tegenstelling tot vroeger kozen veel Friezen uit vrije wil voor een leven op het platteland. En overal zag ik, op allerlei terreinen – muziek, toneel, literatuur, techniek, noem het maar - het fenomeen eigenheimer in volle bloei: mensen die hun eigen dingen doen, niet afgeleid door welke modegrillen ook. Het was een fierheid die buitengewoon aanstekelijk was.
Maar ik zag ook een Friesland dat op een andere wijze buiten de wet viel, en dat beviel me minder. In de krant volgde ik de plannenmakerij rond De Haak om Leeuwarden, een prijzig project waaraan bovendien het Middelzeelandschap bij de stad zou moeten worden opgeofferd. Het traject dat vervangen werd door deze ingreep kende ik zo langzamerhand goed. Ik had het op alle tijden van dag en week bereden, er waren inderdaad wel eens proppen en files geweest, en bepaalde aansluitingen zouden wel eens mogen aangepakt. Toch liep zelfs in de spits het verkeer meestal aardig door, en veel langer dan een minuut of wat had ik er nooit stil gestaan. Iedere verkeerswethouder in de Randstad zou de hemel op z’n blote knieën danken voor het Leeuwarder verkeersvraagstuk, dat wist ik wel zeker. Hier was duidelijk een oplossing op zoek gegaan naar een probleem.
Wat me vooral opviel waren de becijferingen die ons, burgers, moesten overtuigen van de noodzaak van deze ingreep. Zou het in de toekomst rondom Leeuwarden werkelijk zoveel drukker worden? De meeste planologen – ik had in een ander leven enige tijd onder hen verkeerd – gaan immers al jaren uit van het tegendeel. De Nederlandse bevolking gaat krimpen, en de Friezen zullen dat al vrij snel merken. De bevolkingsprognoses voor Friesland zijn de laatste jaren al drie keer naar beneden bijgesteld: in 2000 verwachtte men nog dat er in 2020 zo’n 740.000 Friezen zouden zijn - op die stevige toename zijn ook allerlei plannen gebaseerd -, nu rekent men nog op hooguit 650.000. Voor Leeuwarden en omstreken verwacht men nog enige tijd een lichte groei, maar ook daar zal na 2025 de krimp toeslaan.
Dat is interessant, dacht ik, zo’n afwijking van alle gangbare wetmatigheden op dit terrein maak je zelden mee. Friese eigenzinnigheid, dat zal het wezen, nieuwe bronnen van statistische kennis misschien ook. Helaas werd ik uit de droom geholpen door gedeputeerde Piet Adema, toen die in de Leeuwarder Courant min of meer toegaf dat indertijd er wellicht wat gerommeld was met de cijfers, om in ‘Den Haag’ ‘groen licht’ te krijgen voor de grote Friese wegenprojecten.
Nu gaat het los, verwachtte ik, want in geen enkele volwassen democratie accepteert men een dergelijke vorm van bestuurlijke misleiding. En die vrije, mondige Friezen zullen dat zeker niet pikken. Het bleef doodstil. Tot in Jorwert was het gesnurk op de Leeuwarder redactielokalen te horen.
Ik bleef me verbazen. Vrienden vertelden me over een serieus plan om een vierbaansweg naar Dokkum aan te leggen, een stadje met nog geen veertienduizend inwoners en een achterland dat niet veel verder reikt dan Moddergat. Het project zou ruim tweehonderd miljoen moeten gaan kosten, maar het was maar zeer de vraag – dat hadden Groningse onderzoekers nauwkeurig uitgezocht – of de lokale economie er veel aan zou hebben. Nogal wat ondernemers zagen zelfs eerder nadelen van voordelen. Ook hier was uitgegaan van uitbundige bevolkingsprognoses: maar liefst 7 procent groei – en dat terwijl in dit deel van Friesland de krimp al om de hoek ligt.
Dat ze daar een betere verbinding wilden hebben, rondom al die dorpen, dat snapte ik best, maar een vierbaansweg met aquaducten en alles erop en eraan, een verbinding die je pas pleegt aan te leggen als het gaat om behoorlijk grote stadsgebieden, ik kon het moeilijk geloven. Toch was het waar, het project bleek zelfs al in een vergevorderd stadium te verkeren, de minister was fors onder druk gezet door de Friese Kamerleden en de paar milieuorganisaties die nog piepten – de weg zou, veel meer dan een tweebaansweg, een oud, kwetsbaar landschap verscheuren – werden bedreigd met het intrekken van hun subsidies. Oh, zo gaat dat hier tegenwoordig, dacht ik. Niet alleen tart dit idiote idee alle planologische wetmatigheden – Friesland valt immers buiten de wet -, maar het wordt er ook nog eens met een stevige portie intimidatie doorgedrukt. Ik werd een beetje boos – dat had ik nooit gedacht, in dat dierbare Friesland. Boos als Nederlandse democraat. En als Nederlandse belastingbetaler, dat trouwens ook. Want tegelijkertijd werd in Jorwert wel de bibliotheekbus wegbezuinigd. Rare prioriteiten hadden ze hier.
Misschien was het ook wel jaloezie, hoor. Terwijl mijn dierbare Amsterdam zich met het metrodebacle zwaar in de nesten had gewerkt en geen cent extra meer kon uitgeven, hingen boven deze provincie grote zakken met geld: de afkoopsom van de Zuiderzeelijn en bovenal de NUON-gelden, vele tientallen miljoenen. Dat opende tal van benijdenswaardige mogelijkheden, maar het was ook gevaarlijk. Normaal overleven dit soort wethoudersdromen immers zelden een eerste confrontatie met de werkelijkheid. Hier maakten ze wel degelijk kans gerealiseerd te worden.
Ik had wel eens aan een paar denkoefeningen meegedaan over dat vraagstuk, met bestuurders en hoge ambtenaren, en tijdens die bijeenkomsten werden niets dan verstandige en zelfs wijze dingen gezegd. Maar toen het erop aankwam was het menselijke vlees toch te zwak: wethouders, gedeputeerden, politici, ambtenaren, ze gedroegen zich maar al te vaak als een kermisklant die de loterij had gewonnen: het geld brandde hen in de zak, en het moest eruit.
Zo’n kermisklant kiest in veel gevallen óf voor een versterkte vorm van het oude gedrag – hij blijft dezelfde oliebollen eten, alleen groter en meer -, óf voor het realiseren van een lang gekoesterde illusie – bijvoorbeeld de aanschaf van een vorstelijk bankstel dat driekwart van de woonkamer beslaat. Sommige Friese plannenmakers – lang niet alle, dat moet ik er nu toch echt ook nadrukkelijk bijzeggen – vertoonden een soortgelijk gedragspatroon.
Illusiegedrag is een ander kenmerk. Het ondergrondse treinstation in Drachten, de lightrail bij Heerenveen, de vierbaansweg naar Dokkum, het zijn plannen die in de kern uitgaan van een omgekeerde wereld. Het is hier niet de grote stad die een tram of een ondergronds station vereist, nee, het zijn symbolen: als je een tram, een spoorverbinding, een ondergrond station of een vierbaansweg hebt, bèn je een grote stad. Als je een klein Manhattan hebt neergezet, bèn je ook een soort Manhatten, al is er geen Wall Street Journal in de wijde omgeving verkrijgbaar. We betreden hier, u begrijpt het, de wereld van de magie. Met nuchter, degelijk bestuur heeft het allemaal weinig meer te maken.
Die spanning is heel scherp zichtbaar in het landschap waar deze geschiedenis zich afspeelt. Dat is geen kale steppe, grauwe polder of stadswildernis, geen gebied waarin een blind paard nauwelijks schade zou kunnen aanrichten. Een groot deel van Friesland is juist, in zijn openheid, extreem kwetsbaar. Iedere ingreep, ieder geluidsbron, alles heeft een veel verder reikend effect dan in meer beboste en heuvelachtige gebieden. Wie iets wil behouden van de schoonheid en grootsheid van het Friese land moet dus buitengewoon waakzaam zijn, zeker in deze tijd. Want het gaat opeens hard, met de Brabantisering van Friesland.
Opvallend genoeg lijkt iedereen het daarover wel eens te zijn. Commentatoren en politici zie je over elkaar heen buitelen als het gaat om hun bereidheid om voor dit karakteristieke landschap in de bres te springen. Het landschap zelf spreekt echter een heel andere taal. Wie het Friese landschap van 2009 leest, met z’n witte schimmeldorpen, met z’n vaak veel te grote en nutteloze industriegebieden, met z’n megaschuren die in het voorjaar als paardenbloemen de grond uit vliegen – maar eeuwig blijven staan - , met z’n kris-kras neergeplante windmachines, met z’n protseringe bouwsels die een gemeente als Boarnsterhim rustig middenin een natuurgebied laat neerflikkeren, met zijn monumentale boerderijen die onder de sloophamer verdwijnen zonder dat er een haan naar kraait, wie dat allemaal werkelijk tot zich door laat dringen leest maar één boodschap: het interesseert ons, uiteindelijk, geen bal.
En nu? Zonder Omrin in Harlingen, zonder light rail in Heerenveen, zonder ondergronds station in Drachten, zonder autostrada naar Dokkum, komt het ooit nog goed met Friesland?
Ja, absoluut.
Friesland moet, allereerst, een paar realiteiten onder ogen zien. Het is, economisch gezien, een buitengebied, en al sleutel je nog wat aan de verbindingen, een Randstedelijke dynamiek zul je hier nooit krijgen. Leeuwarden is en blijft, met ruim 90.000 inwoners, een betrekkelijk kleine provinciehoofdstad. De Oldehove wordt nooit een Martinitoren. Dat betekent het afscheid van bepaalde dromen. Maar wat kan er daarna ongelofelijk veel gebeuren.
Die nuchtere feiten hebben immers een positieve keerzijde. Stilstand is geen achteruitgang – wat de groeiprofeten ook roepen. Krimp is geen ramp. Dat bewijst bijvoorbeeld het succes van een gebied als – zoals elders ook al is opgemerkt – de Ardennen. Consolidatie is, door de hele geschiedenis heen, een uitstekend alternatief: het Romeinse rijk heeft het, al consoliderend, nog eeuwen volgehouden. Aan bepaalde kwaliteiten kun je bovendien zo gewend raken dat je ze niet meer ziet.
De relatieve rust van deze provincie vormt, om maar eens wat te noemen, een belangrijk deel van de hoge kwaliteit van het bestaan in Friesland. De ruimte en het landschap is een kostbaar goed in het verder overbevolkte Nederland. Taal, traditie en sociale verbanden brengen iets heel bijzonders teweeg: een eigen cultuur, die tegelijk open staat voor de rest van de wereld. En dankzij de digitale revolutie kunnen juist de dorpen, ook op het verder afgelegen platteland, een nieuwe impuls krijgen.
Voor het eerst zijn we, in allerlei sectoren, nauwelijks meer afhankelijk van de plaats waar het werk gedaan wordt. Het maakt in veel beroepen echt niet zoveel meer uit of je in Hoofddorp zit, of in Holwerd. Steeds meer stedelingen ontdekken dat. Toen ik Jorwert schreef, ruim vijftien jaar geleden, was die keuzevrijheid nog ondenkbaar.. Op den duur schept dat een enorm nieuw potentieel voor Friesland: de provincie als één, over dorpen uitgesmeerde, stad. Eigenlijk was dat hier vroeger ook al zo: tot in de kleinste dorpjes woonden kuipers en zilversmeden, normaliter typisch stedelijke functies.
Dat betekent dat voor het toekomstige Friesland, meer dan fysieke verbindingen als wegen en spoorlijnen, digitale connecties van levensbelang zijn. Een snelle bekabeling met glasvezel zou de hoogste prioriteit moeten krijgen. Met de culturele voorzieningen is het, met Leeuwarden als centrum, uitstekend gesteld, maar dat geldt niet voor de dorpen zelf. De komende jaren wil de provincie zelfs 17 miljoen bezuinigen op het dorpswerk. Het tegendeel zou moeten gebeuren, want juist in die dorpen ligt – mede – de toekomst. Bovendien: in een provincie met zo’n zak geld gaan we toch niet knijpen op dorpshuizen en bibliobussen, dat is toch te gênant voor woorden?
In Friesland gonst het van de ideeën. Er zijn architecten genoeg die wel eens wat anders willen bouwen dan de standaard Gamma-doorzonwoning, die willen zoeken naar vormen en technieken die beter aansluiten bij natuur en landschap. En neem bijvoorbeeld de hier en daar geopperde gedachte om akkerbouw en veeteelt op den duur te concentreren in de kleistreek, de Friese Wouden in te richten als een soort landschapspark, en het Lage Midden vooral te gebruiken als wateropslaggebied, voor visserij, watersport en niet in de laatste plaats ook als natuurgebied. In bepaalde delen van Friesland zal de landbouw en veeteelt dan stappen terug doen, veel stappen zelfs. Maar is dat een ramp, als in zoveel boerenbedrijven nu al geen opvolger meer is? Kun je dat proces dan niet beter sturen, inplaats van ervan weg te kijken?
Waarom doen we dit allemaal? Victor de Stuers, de Maastrichtse Hein Buisman van de 19e eeuw, noemde het behoud van monumenten – en in, wat wijdere zin, het landschap – een kwestie van zelfrespect. Hij sprak over ‘ons fatsoen als natie’. Je kunt ook spreken van een soort burgerschap, van het scheppen van een omgeving waarin gemeenschappelijke waarden en tradities – ja, ook Friese, en zeker ook boerentradities – in moderne tijden kunnen blijven voortbestaan.
Misschien is dat wel de kern: zelfrespect.
We laten ons niet verhoeren.
Geert Mak
(Dit zijn een paar fragmenten uit de inleiding van ‘Giftige Simmer’, het protestboek tegen de bouw van de OMRIN-afvaloven bij Harlingen en waaraan een keur aan Friese dichters, schrijvers en kunstenaars een bijdrage levert. De bundel in verschenen bij uitgever Abe de Vries.)
25 oktober 2009