Nagekomen: ‘Drie verhalen uit de dierentuin’
‘…in de zomer van 2000 ontdekte ik een mij onbekende map met nog tweeëntwintig brieven uit bezet Nederland’ - Monografie, december 2000
Het kinderboekje Drie verhalen uit de dierentuin is geboren in de laatste periode van geborgenheid voordat de oorlog losbarstte, in een merkwaardige schemer tussen hoop en vrees, in een stad waarin de mensen zeiden 'Het zal wel oorlog worden', en daarna overgingen tot de orde van de dag, want wat moesten ze anders.
De verhalen zijn geschreven door mijn vader, Catrinus Mak (1899-1983), in het Indische Medan, vlak voordat op 7 december 1941 ook in de Pacific de Tweede Wereldoorlog zou losbarsten. Het pseudoniem heeft hij wellicht gekozen omdat hij Gereformeerd predikant was en hij kinderverhaaltjes toch van een andere orde vond dan zijn zondagse preken - maar niet minder belangrijk. Tegelijkertijd was het een buiging mijn moeder, die Van der Molen heette.
Uit de familieoverlevering wist ik dat het boekje bestaan had: mijn vader had, zo was me wel eens verteld, eind '41 voor een Medanse drukker een paar kinderverhalen op papier gezet omdat alle aanvoer van kinderlectuur uit Holland sinds 10 mei 1940 was gestagneerd. Maar ik had het nooit gezien, totdat ik, bij verrassing, in september 1999 van twee nichtjes een exemplaar cadeau kreeg.
Mijn vader was niet zo'n boekenschrijver. Zijn hele oevre bestaat uit welgeteld drie kleine werkjes, maar ze zijn tekenend voor zijn aard en interesse: een theologische handgranaat uit zijn jonge jaren (Waarom niet met Geelkerken mee?, Delft 1928), een wijze levensschets op zijn oude dag (Een halve eeuw dienst, Leeuwarden 1977) en dit kinderboek uit de bloei van zijn leven. Wie wil niet horen van een domme Kip die verstandig werd, van een verdrietig Olifantje dat heel gelukkig werd, van een zwak klein Hertje, dat toch groot en sterk werd, en dat alles in een wereld waarin kippen nog over de weg scharrelen en auto's 'Uhu-uhu-u-u-u-uh' toeteren?
Ik las de drie verhalen die septemberavond, ruim een halve eeuw later, direct voor aan mijn kleindochter (5) en ze waren nog altijd een succes. Ook bij mijzelf trouwens, want vanaf de eerste regel hoorde ik mijn vaders stem weer zoals hij vroeger ook mij verhaaltjes vertelde, alsof zijn woorden al die jaren tussen de pagina's gevangen hadden gezeten en nu weer vrolijk in de kamer rondvlogen.
Toen Drie verhalen uit de Dierentuin verscheen was de Tweede Wereldoorlog voor Nederland al ruim anderhalf jaar in volle gang, terwijl de ellende voor Nederlands Indië nog moest beginnen. Mijn oudste zuster en broer, Anna (15) en Cas (13), waren na het laatste verlof van mijn ouders in Nederland achtergebleven. Ze waren ondergebracht in een kostgezin omdat mijn ouders, zoals veel koloniale families in die tijd, voor hun opgroeiende kinderen een Hollandse middelbare school prefereerden. Bovendien was mijn moeder bang dat ze zouden 'verindischen', een schrikbeeld van traagheid en lethargie.
Het afscheid op het Rotterdamse Maasstation, op 19 februari 1940, was niet erg dramatisch geweest. Al vanaf september 1939 waren Engeland, Frankrijk en Duitsland formeel met elkaar in oorlog, maar tot schermutselingen was het nog niet gekomen. Mijn vader had voortdurend geroepen dat het wel meeviel en dat, mocht er iets gebeuren, Nederland zeker neutraal zou blijven. Maar op dat station moet hij toch onder de indruk zijn geweest van de gepantserde trein die de familie naar Genua zou brengen, van al die mensen die op de valreep terug wilden naar Indië, van de oorlog die in de lucht hing. In zijn zenuwen begon hij zijn jongste zoontje Hans enorm te knuffelen, terwijl die toch gewoon meeging, terwijl Cas en Anna achterbleven.
Toen de trein wegreed werd het in de coupé opeens heel stil, vertelde mijn zus Tineke later. 'In m'n eentje ben ik toen maar hard gaan zingen: "Van je hela, hola, houd er de moed maar in, houd er de moed maar in...."' Een paar dagen later voer hun schip weg van de kade van Genua, van Europa, rustig, stil, en zelfs de kleine Hans zou zich later dat moment herinneren: 'Dat grijzige weer, dat rooiige van de haven, de paar mensen die op de kade stonden, veel soldaten overal, en dan die afstand die steeds groter werd.'
In Indië was van de oorlogssfeer nog niets te merken. Wel maakte men zich zorgen over de situatie in Holland. 'Mensen vragen ons: "Kun je nog wel in Holland zijn, is 't er niet akelig, is 't niet krap met eten, zijn de mensen niet erg angstig en in de put?'' schreef mijn moeder na haar terugkeer. Ook merkte ze dat bepaalde dingen niet meer te krijgen waren, en dat geïmporteerde zaken - zoals kaas en boter uit blik - duurder waren geworden.
Toen twee en een halve maand later de Duitse troepen Nederland binnentrokken was men in Medan echter razendsnel op de hoogte. De Sumatra Post van vrijdag 10 september 1940 - de Koninklijke Bibliotheek in Den Haag bleek nog een vrijwel complete collectie te hebben - bevatte alleen een oproep aan alle Duitsers en Oostenrijkers om zich te melden, maar de krant van de volgende dag was één en al strijdbaarheid: 'Te Wapen!' schreef de hoofdredacteur. 'Geen omslag voor deze lieden. De deur uit!' Ondertussen zat de voorgalerij van mijn ouders vol ernstig pratende mensen, dat wist Tineke nog. 'Gjalt en ik maakten ondertussen in de tuin grote forten van zand, die we bombardeerden. Dat gaf een grote wellust in ons.'
Ook die maandag was de toon nog optimistisch: 'Ondanks intensieve valschermtaktiek is Nederland de situatie meester.' Maar op woensdag was het gebeurd: 'Nederland staakte de strijd'. En de dag daarop meldde een klein bericht op de binnenpagina dat de postvliegtuigen Oehoe en Buizerd waren teruggeroepen, en dat de post zou worden geretourneerd aan de afzenders. Vanaf dat moment waren alle rechtstreekse verbindingen met Nederland verbroken. Hans herinnerde zich hoe mijn ouders, vol machteloze woede, al hun Wagnerplaten buiten in de tuin kapotsmeten en vertrapten.
Daarna braken in Medan maanden aan waarin, zoals Tineke het uitdrukte, 'een grauwsluier over het leven hing'. Hans sprak van een 'vreemde geagiteerdheid', Tineke van 'een stemming van verdriet en toenemende onrust.' Er kwamen twee vaste logee's, twee meisjes waarvan de ouders op een plantage woonden en die in Medan naar school gingen. Een van hen, Greetje, zou me later schrijven dat mijn moeder in die tijd 'een beetje afstandelijk, maar wel eerlijk' overkwam, 'nogal ernstig en daardoor toch vertrouwingwekkend.' Mijn vader vond ze 'iemand met sombere buien' - wat ik verder nooit iemand van hem heb horen zeggen. 'Nu denk ik gewoon dat hij naar Anna en Cas verlangde, die zo ver weg en onbereikbaar waren,' voegde ze daaraan toe. 'Misschien ook spijt, dat ze toch niet mee terug zijn gegaan.' Ik denk dat dat klopt.
Hans herinnerde zich dat hij in die tijd eindeloos bij de bedienden speelde, iets waar mijn moeder altijd tegen gekant was geweest. Ze was duidelijk niet met haar hoofd bij de huishouding. Voor Tineke was het vooral de radio die de stemming bepaalden: 'Dan hoorde je voor de radio de geluiden van Hitler, dan weer de plechtige stem van de gouverneur-generaal.'
In Medan begon een haatcampagne tegen de Duitsers. Iedereen met de Duitse nationaliteit, nazi's, anti-nazi's, gevluchte joden, iedereen werd zonder aanzien des persoons opgepakt. De Duitse consul pleegde zelfmoord. Greet herinnerde zich een ruzie tussen mijn ouders aan de grote ronde eetkamertafel. 'Je moeder had ergens een mooi Duits woord gehoord, zo een van tien of twaalf lettergrepen. Ze wilde het even laten horen, maar je vader zei iets als: "Dat wil ik niet horen." En toen: "Geert, als je doorgaat krijg je een sawo (een vrucht, GM) naar je hoofd." Natuurlijk ging je moeder stug door, en prompt zeilde een sawo naar de overkant van de tafel.'
Over het schoolplein klonken meer nationalistische liederen dan ooit.
De sfeer in het huis van mijn ouders klaarde wat op toen de eerste Rode Kruisberichten uit Holland binnenkwamen, met korte, opbeurende kreten: 'Alles wel. Iedereen ongedeerd. We houden moed!' Of, uit maart 1941: 'Strenge winter. Geen gebrek. Anna doet Pasen belijdenis. De kinderen studeren uitstekend.'
Bovendien kwamen er na enige tijd ook brieven, via kennissen in Zwitserland doorgezonden en langs onmogelijke wegen uiteindelijk toch bezorgd aan de Residentsweg in Medan. Toen ik de familiekroniek 'De eeuw van mijn vader' schreef had ik de indruk dat na 10 mei '40 nog slechts enkele brieven waren uitgewisseld tussen de families in Indië en Nederland, maar naderhand bleek dat mee te vallen. In de zomer van 2000 ontdekte ik een mij onbekende map met nog twee en twintig brieven uit bezet Nederland die, mogelijkerwijs ook via de Verenigde Staten, in Indië terecht zijn gekomen.
Wat stond er in die post, met gepantserde treinen en konvooischepen onder levensgevaar ter plekke gebracht? ''t Tuintjes ziet er op het oogenblik keurig uit, de afrikaantjes bloeien al,' schreven mijn grootouders. 'We zijn gezond als vischjes en de nieuwe aardappelen worden met den dag beter en lekkerder.' Anna en Cas hadden het voornamelijk over vakanties en school, ze stuurden braaf hun rapportcijfers en in één envelop vond ik zelfs nog een heel schakelschema voor een verklikbelletje, door Cas dwars door de oorlog naar zijn broertje Gjalt aan de andere kant van de wereld gestuurd.
Cas en mijn oude grootmoeder Mak waren de enigen die verslag uitbrachten van de gebeurtenissen in Holland. 'In Rotterdam is de ellende niet te overzien,' schreef Cas op 2 juni 1940. 'Heel de binnenstad is plat en onder de Bijenkorf zitten 400 mensen levend begraven die, hoewel de 'lijkenpikkers' druk bezig zijn, vanwege de nog gloeiende massa's puin niet te verlossen zijn. Verder hebben heel veel mensen zich van kant gemaakt, onder andere prof. Van Gelder en de man bij wie ik Anna's armbandje gekocht heb.' Mijn grootmoeder Mak: 'Velen zijn gevallen, maar ons heeft de Heere bewaard. Waarom? Wij zijn toch niet beter dan al die mensen die gevallen zijn?'
Voor de rest bleef de wereldoorlog, althans in de correspondentie van de volwassenen, geheel binnen huiselijke proporties. In de eerste brieven van mijn grootvader Van der Molen wordt nog wat gemopperd over de luchtgevechten 's nachts, die overigens dankzij het sluiten van de zonneblinden aardig buitenshuis konden worden gehouden. En 's ochtends, zo schrijft hij, is er dan 'een wedstrijd tusschen de groente- en melkboer, wie ons de grootste granaatsplinter toonen kan, door hem op straat gevonden.' Een week later droomt hij dat hij bunzingvlees moet eten. Hij weigert: 'Ik mag geen vlees eten, zei ik.'
Maar op 18 juni 1940 snort hij alweer van tevredenheid: 'Nu zit ik als een koning in mijn kantoor. En ik ga me oefenen in 't mij verzoenen met de nieuwe omstandigheden. Je oefenen in 't tevreden zijn met alles wat je overkomt.'
Helemaal zicht op de omstandigheden hadden ze nog niet, om het zacht uit te drukken. Mijn grootmoeder, in diezelfde brief: 'Wat is het eigenlijk toch doodjammer dat Anna en Cas hier zijn gebleven, als ik Geert en Catrinus was zou ik, als er enige kans was, ze maar zo spoedig mogelijk weer thuis halen.' Maar tegelijk verzucht ze, een paar regels eerder: 'Waarschijnlijk krijgen jullie deze brief nooit onder de oogen.'
Dat laatste viel dus mee. Ettelijke malen schrijven zowel mijn grootouders als mijn zus Anna dat ze dromen van brieven die ze ontvangen. Hoelang deze post erover deed is niet duidelijk. Een gemiddelde Rode Kruisbericht had begin 1941 twee maanden nodig, soms één, maar uit één bericht kan ik opmaken dat de brieven er soms wel een halfjaar over deden: 'Oudejaar ontvingen we brieven mei en juni,' schrijft mijn vader in een Rodekruisbericht van 11 februari 1941. Met gejuich werd ieder levensteken ontvangen. 'Anna speelt Bach,' zeiden mijn ouders blij tegen elkaar na een brief - zo herinnerde Greet zich.
De laatste brief in de map is gedateerd op 26 augustus 1941: 'Geef de kleintjes een zoen en voor jullie een stevige handdruk. Tot later.'
Nog één Indische vakantie had de familie in die tijd, in een huisje in de bergen, in het najaar van '41. Het is niet ondenkbaar dat de kinderverhalen daar zijn opgeschreven - in Medan leidde mijn vader een onmogelijk druk bestaan. De kinderen speelden eindeloos met autootjes in wegen die ze in een aarden wand hadden aangelegd. Tineke schaakte iedere dag met haar vader. 'En ik had almaar het gevoel: dit is de laatste vakantie. Dat had niemand me gezegd, maar dat wist ik.'
Er werd veel gelezen in de familie, 'Hollands Glorie', 'Eeuwig zingen de bossen' en dergelijke. 'Kom, je zult nog wel wat te werken hebben, niet boy?' lees ik in een jongensboek uit die tijd. '"Bendes!" knikte Tom, en lachend liep hij erop volgen: "Ik ga al ... ik 'vlieg!'" Krijg ik straks een fijna kop thee van je, Moes?' Tineke herinnerde zich dit soort teksten, maar, zei ze, 'die jongens praten wel heel anders dan wij thuis. Ik dacht altijd dat wij een beetje abnormaal waren, dat het zo hoorde zoals het in die boeken was, in Holland.'
Om die reden, en ook omdat de aanvoer van lectuur uit Holland volledig gestopt was, bestond er in Indië een toenemende behoefte aan 'eigen' jeugdlectuur. Over de concrete ontstaansgeschiedenis van 'De dierentuin' heb ik echter niets kunnen terugvinden. Alleen Greet herinnerde zich vaag het boekje te hebben gezien. 'Het verbaasde mij wel dat het óók over een olifantje ging, want de keren dat we meeluisterden als je vader 's avonds op het platje een verhaal aan Hans vertelde, ging het vaak over een kip!', schreef ze. Ook wist ze nog dat erover gepraat werd 'dat het boekje in die chaotische dagen waarschijnlijk niet veel lezers zou krijgen'. Dat wijst erop dat het vermoedelijk rond Sinterklaas 1941 is verschenen.
Kort daarna zou ze mijn vader op het stoepje voor het huis zien zitten, een beetje voorovergebogen, de armen over elkaar: 'Die stomme Engelsen! De Repulse en de Prince of Wales! Zulke prachtschepen, die stomme Engelsen!' Dat moet vlak na de 10e december zijn geweest, toen deze gloednieuwe schepen, die zonder luchtbescherming bij Maleisië voeren, door Japanse bommenwerpers naar de kelder waren gejaagd. Vanaf dat ogenblik lag Singapore min of meer open voor een Japanse invasie, en daarmee ook Nederlands-Indië.
Nog altijd begonnen mijn ouders de dag met het zingen van een lied bij de piano, het lezen van een stukje uit de bijbel, en daarna een gebed. Ondertussen haalde de boy de fietsen van de kinderen uit de schuur, zette ze rustig één voor één klaar op de standaard onder de boom, voelde aan alle voor- en achterbanden, pompte er zonodig nog wat lucht bij, en zo wachtte hij, totdat de schoolkinderen zouden wegrijden.
Vier maanden na de verschijning van De dierentuin zat de hele familie achter prikkeldraad.
Geert Mak