Overleeft Europa de crisis?
Uitgebreide versie van het TV-college van Geert Mak op de NTR-Academie op zondag, oktober 2013, herhaald op 18 januari 2015.
Het was het laatste jaar van de vorige eeuw, het jaar 1999. Twaalf maanden reisde ik kris-kras door ons continent – een expeditie die het fundament zou vormen van mijn latere boek In Europa. De laatste decemberweken van die tour herinner ik me als de dag van gisteren: ik trok van een Oost-Berlijn, nog altijd grijs en verward na decennia van communisme en nationaal-socialisme, naar een arm maar optimistisch Warschau en een desolaat en zelfs hongerig Moskou. Dan zuidwaarts, door een gebombardeerd en verwoest Belgrado en Novi Sad. En daarna, die laatste week, op een volgeladen containerschip over de Rijn, langs Duitsland, Frankrijk en Nederland, met mijn oren vol triomfmuziek: ‘Its getting better all the time!’
Terug in mijn eigen Amsterdam kocht ik De Telegraaf, het laatste nummer van de eeuw. De voorpagina opende met reuzenletters: ‘Het kan niet op!’ Nooit was er zoveel champagne verkocht in dit calvinistische land, nooit zoveel luxe-eten, nooit hadden we het zo goed.
Nu, vijftien jaar later, floreren Berlijn, Moskou en zelfs Warschau. Belgrado startte onderhandelingen over het lidmaatschap van de EU. Duitsland is, na jaren eurocrisis, tegen wil en dank Europa’s informele leider. Nederland worstelt met zijn economie en zijn te grote banken. Frankrijk verkeert in de gevarenzone. Londen denkt serieus aan opstappen. Aan de oostgrens van de Unie vliegt nu Oekraïne in brand, de situatie escaleert met de dag.
U kent het verhaal: onze Europese dynamiek bestond – en bestaat – uit verscheidenheid en variatie. In het technisch zeer geavanceerd China was in het midden van de vijftiende eeuw één bevel van de keizer genoeg om alle Chinese ontdekkingsreizen voorgoed stop te zetten. In dezelfde periode ging Columbus, toen de Franse koning geen trek had in zijn expedities, gewoon een deur verder aan het werk, voor diens Spaanse concurrent.
Ons noodlot was de tegenkant daarvan: verdeeldheid, verbrokkeling en eeuwige oorlogen. De Oostenrijkse schrijver Robert Menasse schetst in de eerste alinea’s van zijn essay over de eurocrisis een beeld dat eigenlijk alles zegt. Als je op de kaart van dat schitterende continent Europa alle politieke grenzen die in de loop der geschiedenis zijn getrokken met een zwarte viltstift aangeeft, dan loopt die exercitie aan het eind gegarandeerd uit op een bijna gesloten zwart vlak. Als je daarna op diezelfde kaart voor iedere oorlog die er heeft plaatsgevonden met een rode viltstift lijnen trekt langs linies en slagvelden, dan gebeurt iets soortgelijks, dan verdwijnen al die bloeiende steden, rivieren en valleien gaandeweg onder een groot vlak met slechts één kleur: rood.
Dat is onze Europese doem.
Om daaraan te ontsnappen is vanaf 1951, met de oprichting van de Europese Kolen- en Staalgemeenschap, een historische experiment van bovennationaal bestuur in gang gezet. Het was en is een beetje te vergelijken met het onafhankelijkheidsproces van de Verenigde Staten, een kleine twee eeuwen eerder. De daarop volgende EG en EU waren, net als toen in Philadelphia, typisch producten van de Verlichting: ja, ook wij in Europa konden de koers van de geschiedenis een fundamentele wending geven.
En inderdaad, gedurende zeker vijf decennia was het Europese project buitengewoon succesvol. Dat is het in veel opzichten nog altijd, vergeet dat nooit. Vrede, die ooit fel bevochten vrede, is voor de huidige generaties Europeanen nu zo vanzelfsprekend als water uit de kraan. En ook economisch zijn de successen spectaculair - praat bijvoorbeeld maar eens met de Polen, de Esten of de andere voormalige Oost-Europeanen. Maar elders raasden sinds 2010 de stormen en de veenbranden, en bovendien is die Europese vrede, zoals uit de gebeurtenissen van de laatste dagen blijkt, allerminst voor eeuwig gegarandeerd. De Unie die uit deze crises tevoorschijn zal komen, in welke vorm ook, zal, vrees ik, een zwaar gehavende Unie zijn.
Laat ik eerst een paar dingen zeggen over de veenbrand, de talloze onderhuidse spanningen en tegenstellingen die, ondanks zestig jaar Europese eenwording, rond de eurocrisis genadeloos zichtbaar werden. We spiegelden ons in Europa vroeger vaak aan dat eerdere historische experiment dat ik al even noemde, dat van de Verenigde Staten. Daarmee konden we ons troosten. De Verenigde Staten hadden immers zeker eeuw nodig, plus een Burgeroorlog, voordat ze werkelijk een eenheid begonnen te vormen. Maar dat Amerikaanse voorbeeld had ook een reden tot zorg moeten zijn. Amerika was immers, althans voor de kolonisten, een totaal nieuw land. De diverse staten waren piepjong toen ze samengingen. Bovendien hadden veel burgers min of meer dezelfde achtergrond, waarbij onderlinge taalproblemen nauwelijks een rol speelden.
En nog was er die Burgeroorlog, en nog lopen tot de dag van vandaag in Amerika de discussies hoog op over de zogenaamde ‘states’ rights’, de autonome soevereiniteit van iedere aparte staat tegenover het federale Washington. Nog altijd hoor je in Minnesota mensen op exact dezelfde manier praten over Washington en, pakweg, een arme staat als New Mexico, zoals wij praten over Brussel en Griekenland. Zelfs de Verenigde Staten zijn dus helemaal niet zo verenigd als van buitenaf lijkt.
Wat zegt dit over Europese eenwording?
Allereerst: je kunt beide historische processen in veel opzichten niet met elkaar vergelijken, al willen sommige Europa-idealisten dat nog zo graag. Het Europese proces, de integratie van allang bestaande naties, tradities, politieke culturen en menselijke omgangsvormen, zal nog stukken moeilijker zijn, en het eindresultaat zal gegarandeerd iets heel anders worden dan dat van de VS.
Dat wil niet zeggen dat er niet, voorzichtig, een paar parallellen kunnen worden getrokken. Want laten we nuchter zijn: ook zonder de euro was de Europese Unie vermoedelijk vroeger of later in een stevige crisis terechtgekomen. Veel van de huidige fricties en problemen horen, tot op zekere hoogte, onlosmakelijk bij de fase waar de Europese eenwording nu doorheen gaat.
In de eerste fase werd, net als in de beginnende Verenigde Staten, de ‘ruimte’ van de Unie vastgelegd: de ene nieuwe staat na de andere werd toegelaten en tegelijkertijd werden de Europese Commissie, de Europese Raad, het Europese parlement en andere instituties neergezet en verder ontwikkeld.
De Europese Unie bleef zo decennia lang een vrij technisch en juridisch project, waarbij het accent lag op het externe gedrag van de lidstaten.
De binnenwereld, de diverse maatschappelijke en politieke culturen, het interne gedrag, kortom,van al die verschillende lidstaten, daar keek men grotendeels langs. Deels vanuit een blind Europees idealisme, deels vanuit een misplaatst triomfalisme na het ‘winnen’ van de Koude Oorlog, deels ook vanuit een bijna religieus vertrouwen in een fenomeen dat betiteld werd als ‘de vrije markt’. Als dit Gouden Kalf maar onbeperkt zijn gang kon gaan, als ook op dat vlak alle grenzen en barrières werden opgeheven, dan kwam het allemaal wel goed.
De tweede fase, waarin we nu zitten, is veel pijnlijker. Onze Europese verknooptheid gaat nu zo ver en zo diep dat de lidstaten op allerlei manieren gedwongen zijn om zich met elkaars interne politiek en levenshouding te bemoeien. Bijvoorbeeld met al die verschillende sociale systemen, begrotingen en pensioenstelsels. In tegenstelling tot het verleden, toen de agressie en de militaire overmacht van sommige Europese landen de grootste bedreigingen vormden, is nu vooral de interne zwakte van sommige lidstaten die de Unie op bepaalde momenten bijna tot de rand van de afgrond brengt. Het is een fase die veel lastiger en gevaarlijker is dan de eerste fase – het is de fase die enigszins valt te vergelijken met de Amerikaanse situatie vlak voor de Burgeroorlog, toen de noordelijke staten greep probeerden te krijgen op de slaven- en plantagecultuur van de zuidelijken.
Welke invloed hebben de gebeurtenissen van de laatste jaren op onze Europese Unie? Als we kijken naar de gevolgen op Brussels niveau, dan hebben de instituties van de Unie – inclusief de euro zelf – de eurocrisis eigenlijk verbluffend goed doorstaan. Ze bleken veel taaier en flexibeler te zijn dan bijna iedereen verwachtte. Wat dat betreft is het integratieproces in een stroomversnelling geraakt.
Voor wie ogen en oren openhoudt is het echter heel anders gesteld met de wereld buiten Brussel. Daar is in toenemende mate een omgekeerd proces in gang gezet, een proces van desintegratie. Ik gebruik met opzet het woord proces: het gaat hier niet om een formeel besluit maar, net als bij integratie, om een keten van kleine en grotere feiten die allemaal min of meer in dezelfde lijn liggen. Bijvoorbeeld in de economie: een Italiaanse ondernemer betaalt tegenwoordig gemiddeld tweemaal zoveel rente als een Duitse. Nu al is een Cypriotische euro, door alle restricties op de kapitaalsvlucht daar, minder waard dan een Nederlandse.
De meningsverschillen over de aanpak van de crisis raken, daarbij, de essentie van de verschillende politieke en economische culturen. De Fransen en Italianen, die hun schulden altijd hebben laten verdampen door devaluatie, snappen niets van de Duitse oerangst voor inflatie. Dat werkt door in de prioriteiten van kiezers en gekozenen: overal is een her-nationalisering van politiek en publiek debat gaande. Ook dat hebben we, mede, aan de financiële sector te danken, die met vakkundig lobbywerk zelfs duidelijke bankencrises – zoals in Spanje en Ierland – hebben weten om te timmeren tot puur nationale crises.
De Duitsers, altijd trouwe Europeanen, koesteren ondertussen hun eenzame succes en trekken zich daarin meer en meer terug. Duitsland moet leiden, maar kan en durft dat niet. Nog altijd is het verleden te beladen. Zoals Joshka Fischer ooit zei: ‘Ik organiseer moeiteloos in Frankfurt een conferentie over ‘European Leadership.’ Maar als ik praat over ‘Europäisches Führerschaft’ schrikt iedereen zich kapot.’
We zien, kortom, de laatste jaren voor onze ogen een Europa van twee, drie en misschien nog meer snelheden ontstaan, een stevige noordelijke euro-zone, een wankelende zuidelijke euro-zone, een groeiende oostelijke en een sceptische westelijke EU-zone. Een overhaaste toelating van Oekraïne zal dat fragmentarisering nog versterken: met ieder problematisch land dat toch bij EU komt verdunt het project als het ware, wordt de neiging bijvoorbeeld groter om weer interne binnengrenzen en andere obstakels op te zetten.
Er is echter nog iets ernstiger aan de hand: morele band, de morele eensgezindheid is snel aan het verdwijnen. Als iets is aangetast, vooral door de eurocrisis en de daarop volgende blinde extreme bezuinigingsdrift, dat zijn het de idealen waarmee het Europese project ooit begon: een soort van Europese solidariteit, geboren uit de gezamenlijk doorleefde hel die in 1914 begon, en de wil om, in deze nieuwe fase van de geschiedenis, voortaan samen verder te gaan.
Europa was, net als veel andere projecten uit die na-oorlogse periode, ook een typisch moreel project.
Lees politieke debatten uit die tijd er nog maar eens op na. Tony Judt wees er op voor Groot Britnnaionne en Amerika, maar het gold ook voor Nederland: werkloosheid, woningnood, het waren niet alleen kwesties van cijfers en uitkeringen, nee, moreel probleem.
Met de eurocrisis stak, met name hier in het noorden, een nieuwe moraal de kop op. De schuldmoraal van Hendrik Colijn die weer overal rondwaarde, prekend en psalmen zingend, de moraal van straffen en bezuinigen die de afgelopen jaren de toon zette in het Duitse en Nederlandse publieke denken. Het was en is een moraal die onze regeringspartijen nog altijd in zelfvoldane stompzinnigheid omhelzen, maar die in de rest van de wereld – inclusief het IMF – met verbijstering wordt gadegeslagen omdat hij ieder herstel van de euro-zone zwaar heeft vertraagd, zo niet geblokkeerd.
De prijs voor dit alles is hoog, vooral aan de Europese Zuidflank: bedrijven die te gronde gaan, belangrijke investeringen die niet kunnen worden gedaan, banken die hun functie als motoren van innovatie niet willen of mogen vervullen, vernieuwende plannen en projecten die geen enkele kans krijgen, talenten die niet worden benut, hoop die wordt kapotgeslagen. Dat weten we allemaal, ook hier in het noorden, al hoor je daar slechts zelden een Nederlandse politicus over. En ik zwijg dan nog over de enorme morele prijs, over een opgroeiende generatie waarvan het vertrouwen is vernietigd, een generatie die de trots is ontnomen om het eigen leven enigszins in de hand te hebben.
De Ierse schrijfster Tanya French schreeuwde het laatst in een opiniestuk van de daken: de eurocrisis is ook een openbarstende puist van amoraliteit. Als thrillerauteur had ze er verstand van, schreef ze. Het kenmerk van haar misdadige karakters was dat ze, als het om hun eigen handelingen ging, weigerden een verband te zien tussen oorzaak en gevolg. En dus ook weigerden daarvoor enige verantwoordelijkheid te nemen. Exact datzelfde patroon van amoraliteit nam ze waar binnen de financiële sector. En die boodschap komt hard en duidelijk aan bij de jeugd die in een land als Ierland – maar ook overal elders – zwaar getroffen wordt. Die boodschap, die levensles, luidt helder en simpel: wie graait en de boel oplicht komt ermee weg, wie braaf werkt en studeert, wie verwacht om zo een enigszins veilig en stabiel gezinsleven op te bouwen, wie zo onnozel is wordt gestraft. Deze crisis is bij mijn weten de eerste waarin de armen en de nieuwkomers zonder uitzondering het gelag betalen, en waarin onder de rijken nauwelijks slachtoffers vallen.
‘Saatfrüchte sollen nicht vermahlen werden,’ Goethe zei het al, ‘zaaizaad vermaal je niet.’ Hij doelde op de jeugd die ten oorlog trok. Het geldt evenzogoed voor deze crisis.
De doorsnee Europese burger snapt ondertussen allang niet meer wat er precies gaande is. Maar hij snapt wel dat er rond dat Europese project iets helemaal uit de rails loopt. Alleen al het afgelopen jaar is, volgens de laatste peilingen, het aantal EU-voorstanders met maar liefst 15 procent gedaald, van 60 naar 45 procent, van een ruime meerderheid naar een minderheid. De uitslag van de verkiezingen voor het Europese parlement kan wel eens heel verrassend worden.
Achter alle financiële tekorten binnen de EU schuilt, met andere woorden, een minstens zo omvangrijk democratisch tekort, en ook die schuld tikt als een tijdbom. Altijd leefden de Europeaan en de democraat in mijn hoofd vreedzaam samen. Nu hebben ze permanent ruzie.
Kan, dames en heren, die vrede worden hersteld? Kan dat democratische tekort enigszins worden opgeheven? Daarvoor bestaan de nodige plannen – met name door het Europese parlement meer bevoegdheden te geven – maar ik vrees dat die gebruikelijke democratische middelen daartoe niet meer voldoen. En wel om twee redenen.
In de eerste plaats domineert, overal, nog steeds het nationale politieke theater en dat wil niet dat steeds meer aandacht wordt weg gesnoept door een nieuw, levendig Brussels politiek theater. De debatten en taferelen die de diverse nationale parlementen bieden zijn echter misleidend: in werkelijkheid is geen van de grote economische en financiële problemen meer op nationaal niveau oplosbaar, en dan zwijg ik maar over alle vraagstukken op het gebied van klimaat, milieu, energie, veiligheid, wereldpolitiek en wat dies meer zij. Nationale soevereiniteit heeft, ik herhaal het, in deze geglobaliseerde 21e eeuw nog slechts een beperkte betekenis.
In de tweede plaats is er, in die 21e eeuwse wereld, de afgelopen decennia een nieuw soort super-kapitalisme ontstaan, zo machtig en alomvattend, dat geen overheid daarop nog enige controle heeft. Laat staan dat traditionele democratieën daartegen nog enig weerwerk kunnen bieden. Deze crisis, en met name ook de afwikkeling van deze crisis, maakt dat zonneklaar. Waarom wordt de hoogst noodzakelijke regulering van het bankenstelsel alsmaar op de lange baan geschoven? Daarvoor bestaan allerlei verklaringen, maar de simpelste wordt zelden genoemd: de macht van de Brusselse lobby van deze sector is ronduit overweldigend.
Deze almaar groeiende mondiale plutocratie moet worden ingetoomd en gereguleerd, voordat het te laat is. Dat is noodzakelijk om het normale kapitaalsverkeer te herstellen, maar dat is het niet alleen: het is een grondvoorwaarde voor het voortbestaan van onze nationale en Europese democratieën.
Zou een terugkeer naar het 19e eeuwse systeem van natiestaten dat evenwicht kunnen herstellen? Dat idee wordt hier en daar in Europa sterk gepropageerd: waarom treden we niet uit de unie, en gaan we elk weer onze eigen gang, net als vroeger.
Dat zit er, in alle nuchterheid, niet meer in, simpelweg omdat de context waarin we leven voor een groot deel niet meer nationaal is. Voorbeeld boek In Europa. Auteur en uitgever Nederlands, papier Noors, drukwerk deels Italiaans, deels, Fins, bindwerk Tsjechisch, lettertype Hongaars, leeslint Italiaans.
Zoals eerder gezegd: ook zonder de EU moeten we als Europeanen duizend en één zaken gemeenschappelijk regelen, variërend van het milieu en de visserijquota tot de financiële sector en het energiebeleid. Wij zijn zelf allang de nationale verbanden ontgroeid – alleen willen we dat niet weten. Net zoals de spoorwegen, de kranten en alle andere nieuwigheden van de 19e eeuw de opkomst van de natiestaten onontkoombaar maakten, zo maken de uitdagingen en de problemen van de 21e eeuw een veelheid aan vormen van Europees bestuur onvermijdelijk. Denk maar aan het klimaat, aan de mondiale financiële sector, aan het immigratiebeleid, aan de energie, aan – hoogst actueel in deze dagen – het buitenlandse beleid, plus onze defensie en veiligheid. Of we het nu leuk vinden of niet, we moeten voor die overal aanwezige Europese ‘ruimte’ bepaalde, democratisch gecontroleerde, vormen zien te vinden. Dat is lastig en zeer problematisch, maar we kunnen onmogelijk meer terug naar 1956.
Hoe dan wel? Europa zal, na deze crisis, na de Europese verkiezingen waarbij een populistische overwinning op handen is, zichzelf moeten herpakken. Naar mijn gevoel via nieuwe Europese conventie waarin het hele Europese project opnieuw wordt bekeken.
Het huidige Europese project ligt zwaar uit balans, zeker op drie terreinen. Daarin moet een zeker evenwicht worden hersteld, anders valt de Unie vroeger of later om. Wet van Herbert Stein: ‘If something cannot go on forever, it will stop.’
Ten eerste is daar de verhouding tussen wat Europees is geregeld en wat niet. De grote Europese pionier uit de jaren vijftig, Jean Monnet, had twee uitgangspunten. Allereerst: schep feiten, dan volgt de politiek vanzelf. Dat is dus lelijk misgegaan rond de euro. Maar hij had ook als credo: ga alleen door als er een objectieve reden toe is, plus voldoende politiek draagvlak. Dat Brussel lijkt te zijn vergeten. Steeds vaker worden regelingen doorgedrukt waarvoor misschien wel een Europees politiek draagvlak bestaat, maar waarvoor je in hemelsnaam je afvraagt of ze objectief nodig zijn. We kennen allemaal de voorbeelden, van de glazenwasserladders tot de rauwe-melkse kazen.
Vervolgens is daar de balans tussen democratische en niet-democratische machten die ik al eerder aanstipte. Ooit werd het Europese project mede opgezet als baken voor de democratische rechtsorde, als tegenhanger van de toenmalige communistische dictaturen. Nu is die Unie uitgegroeid tot een systeem met een geheel eigen dynamiek, een systeem van markten, kapitaalsstromen, regels, instituties, machtsconcentraties, belangengroepen en lobbies, een systeem waarop de doorsnee Europese burger steeds minder zicht en grip heeft.
Waarom - een interessant geval voor juristen – kent de Nederlandse wetgeving sinds kort bijvoorbeeld een hele rare uitzondering voor het terugeisen van proceskosten als het gaat om kwesties rond auteursrechten, een uitzondering die het in de praktijk peperduur en levensgevaarlijk kan maken om tegen een mediamagnaat een proces te beginnen? Simpelweg omdat het moet van Brussel, omdat stilaan ons hele Burgerlijke Wetboek ge-europeaniseerd wordt, en omdat de lobby van de mediamagnaten stomweg oppermachtig is.
Kortom, de EU zoals die nu bestaat en doorgroeit heeft steeds minder van doen met de ontwikkeling van een solide internationale democratische rechtsorde waarvoor dit alles ooit was bedoeld. Ik vraag me soms af of en hoeverre dat allemaal nog kan worden teruggedraaid, het zal een lang en taai gevecht worden, maar het moet wel gebeuren. En snel.
Het ‘riool der revolutie’, zoals Lucebert dichtte, is overal in de verte hoorbaar en het kan het einde betekenen van dit historische project.
Tenslotte hebben we binnen de EU te maken met de balans tussen ‘nationaal’ en ‘supranationaal’, of, in filosofische termen, tussen ‘plaats’ en ‘ruimte’. Die laatste wanverhouding is, meer nog dan het ondemocratische karakter van de Unie, een van de voornaamste bronnen van het onbehagen dat het Europese populisme de laatste jaren doet floreren. Het is een gevoel dat veel mensen verwarren met nationalisme en patriottisme. Het gaat echter niet, of niet alleen, om nationale trots. Het gaat erom dat veel mensen zich simpelweg niet meer herkennen in de Europese Unie. Ze hebben zelfs het gevoel dat door dat Europa hun thuis, hun eigenheid, hen meer en meer wordt ontnomen.
Plaats en ruimte staan, kortom, binnen het Europese project steeds meer op gespannen voet met elkaar. Een nieuwe conventie biedt een uitgelezen kans om deze gevoelens met elkaar te verzoenen. Niet door de film terug te draaien naar het oude systeem van de oppermachtige natiestaten, zoals sommigen bepleiten. Wel door begrippen als ‘thuis’ en ‘plaats’ binnen de EU een andere en nieuwe ruimte te gunnen. Door alles wat daarmee samenhangt te respecteren, te koesteren en, zo mogelijk, te beschermen tegen het al te massieve Europese en globale geweld. Door, bijvoorbeeld, meer aandacht te geven aan de innovatie die juist op lokaal en regionaal niveau opbloeit. En let eens op de steden, waar creativiteit en innovatie hoogtij vieren, tegen alle pessimisme in, waar migranten komen en gaan, waar de stadsbesturen de nationale barrières doorbreken en elkaar vinden, overal ter wereld.
Die lokale sentimenten zijn emoties die, inderdaad, altijd weer door populisten werden – en worden - geëxploiteerd. Maar dat heeft alles te maken met het feit dat met name progressieve en liberale bewegingen, door de hele geschiedenis heen, stelselmatig veel te weinig oog hebben gehad voor de menselijke behoefte aan een thuis, inderdaad, aan een plaats, en alles wat daarmee samenhangt. Gevoelens die bovendien, net als in de 19e en begin 20e eeuw, een logische reactie zijn op razendsnel veranderende samenlevingen.
Dat hele veld hebben ze zo overgelaten aan conservatieve en reactionaire bewegingen. Dat hoeft niet zo te blijven.
Veel meer dan nu zouden, kortom, Europese leiders oog moeten krijgen voor wat het plaatselijke kan betekenen voor Europa, voor al die bewegingen van onderaf, die bewegingen van hoop en vertrouwen, die bewegingen die simpelweg het gewone leven aan de gewone Europeanen willen hergeven.
Dames en heren,
Europa is bezig, ook voor deze crises, ook daarna, met een moeizaam proces, een proces, niet van jaren, maar van generaties. Met opstaan en vallen zoeken veel Europeanen zich een weg naar een continent van mensen en menselijke gemeenschappen, in plaats van een continent van staten. Dat lijken we, in deze jaren vol cijfers, regels, aanwijzingen en statistieken, steeds vaker uit het oog te verliezen. Die democraat en die Europeaan in mijn hoofd hebben nog steeds forse ruzie. Maar die zoektocht maken we, ondanks alle verschillen, nog altijd gezamenlijk. En dat geeft hoop.
Ik dank u wel.