EÉN VERHAAL: HET GROTE GEVAAR IN KOORTSIGE TIJDEN

Toespraak, gehouden bij de uitreiking van de Europese prijs van de Fondation du Mérite Européen aan Geert Mak, op 2 juni 2016.

Ik ben geboren in het eerste volle vredesjaar en ik groeide op met een zolder vol oorlog. Mijn ouderlijk huis lag aan een singel in Leeuwarden, onder het dak lag een houten constructie met twee kamertjes en een grote ruimte vol krakende balken. Als het hard woei fluisterde tussen de vloeren de resten van een grote, half afgemaakte bouwplaat die mijn oudste broer ooit in wanhoop had weggegooid, een groot oorlogsvliegtuig. Tussen diezelfde vloeren hadden we een hol ontdekt, met zelfs een matrasje erin – vermoedelijk een voormalige onderduikplek. Ik was een jaar of vijf en ik speelde er vaak, maar achterin was een hoek waar ik nooit durfde komen, daar woonden boze geesten, daar was ik van overtuigd. Soms hoorde ik ze huilen, als een oude groene Canadese legerambulance, de enige ambulance die Leeuwarden in mijn herinnering rijk was, loeiend door de straten reed. Ze waren in die auto opgeborgen, dacht ik, schreeuwend werden die geesten afgevoerd, zo zou het boze verdwijnen, voorgoed.

Het kwaad is na de oorlog inderdaad opgesloten, maar dan in verhalen. In heldenverhalen, in verhalen van nationale trots – had niet iedere Nederlander in 1946 een Anne Frank op zolder? – en ook in een Europees verhaal. In een verhaal van vrede en samenwerking, van wegsmeltende grenzen, van een almaar toenemende welvaart in die nieuwe waardegemeenschap Europa. Wij hebben dat verhaal van onze ouders en grootouders geleerd, we hebben het van hen overgenomen en op onze schouders door ons leven meegesjouwd, en nu zitten we hier.

Er is iets vreemds met de generatie waartoe ik behoor: we hebben de oorlog niet meer meegemaakt, we waren typische vredes- en welvaartskinderen, we waren en zijn allesbehalve slachtoffers, en toch zat de oorlog elke dag bij ons aan tafel. Zwijgend. Onze ouders hadden, door heel Europa, bombardementen en concentratiekampen overleefd, ze hadden gevochten in Stalingrad en op de stranden van Sicilië en Normandië, ze hadden honger en verderf doorstaan,  ze hadden gejaagd en gemoord, ze waren ondergedoken of ze hadden in het verzet gezeten. Maar wat ze ook hadden gedaan, bijna niemand praatte erover. Men moest voort.

Pas de laatste jaren besef ik dat een groot deel van mijn generatie, van Warschau tot Berlijn, Amsterdam en Madrid, is opgegroeid in gewonde gezinnen, met niet zelden beschadigde, vaak zelfs zwaar beschadigde ouders. Die indirecte oorlog, die oorlog aan tafel, heeft ons allemaal, denk ik, meer bepaald dan we ons realiseren. En het heeft ook de Europese politiek bepaald. Want die zwijgende oorlog aan tafel dreef het Europese proces mede voort, die oorlog gaf ettelijke malen Europese politici de moed om over hun schaduw heen te springen.

Die fase is nu voorbij. De oorlogsgeneratie is allang van het Europese toneel verdwenen, en nu vertrekken ook hun kinderen. Zo hoort dat. Alleen verdwijnen daarmee gaandeweg ook al die onuitgesproken drijfveren die Europese politci soms ongekende politieke moed inbliezen.  Dat missen we steeds meer. En dat niet alleen, ook hun verhalen zijn uitgeput, de kooien waarin al die boze geesten waren opgesloten.

Opnieuw leven we in een gecompliceerde en gevaarlijke fase van de geschiedenis. De internationale orde die na de Tweede Wereldoorlog was opgebouwd wankelt en verdwijnt. Het wereldbeeld waarmee de meeste aanwezigen hier zijn opgegroeid heeft weinig meer met de hedendaagse realiteit van doen. We betreden in deze jaren een gevaarlijke overgangsfase, en wel de overgang naar een nieuwe ‘multipolaire’ wereldorde – voor zover je trouwens van nog ‘orde’ kunt spreken. De slachtoffers van deze crisis spoelen aan op de stranden van Europa, in steeds grotere getale, als ze al niet verdrinken, bij honderden, week na week. Dat is het Europa van 2016.

De Europese Unie zou nu in een fase van consolidatie horen te zijn, maar het tegendeel vindt plaats. Het project verkeert in een diepe crisis, die crisis is moreel en bovenal institutioneel. In de gedroomde EU van de vorige generaties zijn, met alle compromissen tussen al die natiestaten en vaak met de beste bedoelingen, weeffouten geslopen waarmee we vandaag de dag hardhandig worden geconfronteerd. U kent ze maar al te goed: een euro zonder gemeenschappelijk financieel beleid, een Schengen zonder gemeenschappelijk immigratiebeleid, een Unie zonder solide federatief verband, het zijn funderingsfouten die het systeem steeds meer laten verzakken. Een normale federatie, zoals er ettelijke op de wereld zijn, had de relatief beperkte Griekse crisis gemakkelijk aangekund, en dat geldt tot op zekere hoogte ook voor de vluchtelingencrisis. In Europa werd het een ramp en een chaos. Er zal meer volgen.

Het Europese project is zo voor grote groepen uitgelopen op een diepe teleurstelling – en dan doel ik met name op de jonge generaties die, vooral in de zuidelijke landen, zijn opgeofferd om de euro en om met name de Duitse en de Franse banken te redden. Ik heb vaak het gevoel dat de oudere generaties, vooral in het noorden, nog altijd niet beseffen waarom ze zo worden gewantrouwd. En dat ze geen idee hebben van het wonder dat tegelijkertijd plaatsvindt: dat veel van deze jongeren toch nog altijd begeesterde Europeanen blijven omdat ze heel beseffen dat daar hun toekomst ligt. Maar moet dan een toekomst zijn in een nieuw soort Europa.

De Unie heeft immers, met een extreme nadruk op de vrije markt, de Europeanen steeds meer een hard Angelsaksisch kapitalisme opgedrongen in plaats van de bestaande mildere modellen, bijvoorbeeld de Scandinavische en Rijnlandse, waarbij de meeste mensen zich op dit continent prima thuis voelden. Modellen die, net als de Europese Unie, niet waren bedoeld als een idealistische bestorming van de toekomst, maar die vooral moesten fungeren als een garantie dat de spoken uit het verleden niet zouden terugkeren: crisis, maatschappelijke ontworteling, oorlog. De verliezers van deze hardhandige globalisering verenigen zich nu, een democratische veenbrand laait steeds vaker op, overal in Europa.

In essentie zijn we, dames en heren, de  afgelopen vijftien jaar van het ene Europa naar de andere Europa verhuisd. En wel van een Europa met een redelijke mate van onderling vertrouwen naar een Europa vol wantrouwen. Van een Europa van optimisme naar een Europa vol slechte voorgevoelens. Van een Europa waarbinnen bepaalde wetmatigheden golden naar een Europa waarin alles onzeker is. Nu weer rolt een mogelijke Brexit op ons af, en alleen al die mogelijkheid is pijnlijk en schadelijk. De kernvraag waar dit Britse debat om draait is echter, helaas, maar al te relevant voor heel Europa: van wie is het Europese project eigenlijk nog?

In 2009 hield de Nigeriaanse schrijfster Chimamanda Ngozi Adichie een legendarische speech onder de titel: ‘The Danger of the Single Story’. Zoiets gebeurt als complexe situaties worden teruggebracht tot één simpel verhaal. In het geval van Afrika: als Afrikanen alleen nog worden gezien als arme, hongerige stakkers met vliegen op hun gezicht.  Haar punt was – de columnist David Brooks bracht het onlangs weer in herinnering – dat ieder individueel mensenleven een heel complex aan verhalen bevat, en dat, als je daar enkel één verhaal uitlicht, je niet alleen de werkelijkheid aantast, maar ook iemands menselijkheid. Verhalen zijn dan geen pogingen meer tot kennisoverdracht of tot het ordenen van een historische chaos, nee, het zijn enkel nog banieren waaronder strijdende partijen elkaar dag na dag te lijf gaan. Datzelfde geldt ook voor de Europese politiek.

Vooral de laatste jaren zijn de Europese debatten weer in toenemende mate genationaliseerd en daarmee ook de verhalen. Het blijft moeilijk de feiten onder ogen te zien, laat staan ze te accepteren: dat we leven in multiculturele steden, in compleet geglobaliseerde economieën, in een onderling intens verknoopt Europa. Toch wordt, in dat koortsige publieke debat, steeds vaker slechts één verhaal herhaald, het nationale. Het zijn ‘de’ Italianen tegen ‘de’ Oostenrijkers, ‘de’ Duitsers en ‘de’ Nederlanders tegen ‘de’ Grieken, ‘de mieren’ tegen ‘de krekels’. Die terugkeer naar de 19e eeuw biedt de vreugde van de simplificatie: er is altijd één schurk, de ander. Maar het maakt het moeilijk, zo niet onmogelijk, om een politieke discussie te voeren die past in de huidige wereld en om als Europeanen een gemeenschappelijk visie te ontwikkelen voor de talloze gemeenschappelijk problemen van deze tijd.  

De nationalisten hebben echter niet het monopolie op de ‘Single Story’. Aan de kant van de al die gedreven idealistische Europeanen kan het fenomeen zich net zo goed voordoen. We willen immers loyaal blijven – het is ook mijn eigen neiging - aan de pioniers, aan die moedige en visionaire voorgaande generaties. Alleen: moeten we onze ogen dan ook blijven sluiten voor de fouten die zijn binnengeslopen, voor het triomfalisme, voor de blindheid voor de diepe cultuurverschillen, voor die halfzachte federatie, voor een soms roekeloze expansiedrift, voor de democratische veenbrand, voor de arrogantie om te denken dat de geschiedenis, en ook Europa zelf, altijd maar naar ons model kunnen worden gekneed? Moeten ook wij niet onze verhalen herzien en opnieuw overdenken, wordt het niet de hoogste tijd om ook ‘ons’ Europa, met al zijn verworvenheden, eens grondig tegen het licht te houden?

‘Is Europa sterfelijk?’ kopte Le Monde anderhalve maand geleden. Het antwoord was ja, en wel op zes manieren: door oorlog, door wankelende waarden, door het volk, door de euro, door rechts of door onbeduidendheid. Ik voeg er een zevende manier aan toe: door te blijven vastklampen aan onze verouderde verhalen. Europa betreedt, hoe dan ook, in deze jaren een fase van herbezinning – de dreigende Brexit kan wat dat betreft een wake-up call zijn. Daarin mag het niet langer gaan om simpele ‘voors’ of ‘tegens’, om verhalen die enkel nog dienen om aan te duiden tot welke partij je hoort.

Politici en journalisten dragen hierin een grote verantwoordelijkheid. Elk op een eigen wijze zetten ze dag na dag de toon voor het publieke debat.  Boze geesten moeten we in hun hok houden, zeker. Maar we zullen ook in de spiegel moeten kijken en ons van oude verhalen moeten bevrijden, ja, ook onze eigen oude verhalen. We zullen met meer onheil worden geconfronteerd, en dat onheil zal, meer dan voorheen, onvoorspelbaar en onvoorstelbaar zijn. We zullen in onze verhalen sommige dromen van vorige generaties moeten loslaten, we zullen andere nieuw leven kunnen inblazen en door dat alles heen zullen we fundamentele menselijke waarden moeten hooghouden, ze vormen immers de kern van het Europese project. We zullen daarbij soms dwars tegen de stroom in roeien, zeker, maar wat zijn waarden als ze alleen maar gelden in luxe tijden?

De EU schreeuwt op dit moment om moed. Om burgermoed, intellectuele moed, journalistieke moed. Om politieke moed, dat vooral.

2 juni 2016