WEG VAN HET RENDEMENTSDENKEN: OP ZOEK NAAR ANDERE WAARDEN

De filosoof en pedagoog Jan Amoz Comenius leefde in gruwelijke en chaotische tijden. Welke lessen biedt zijn denken voor onze hedendaagse chaos? Toespraak bij de aanvaarding van de Comeniusprijs op zaterdag 21 maart 2015 in de Grote Kerk te Naarden. 'Het is de opgaaf van deze tijd om , zoals Comenius dat deed, opnieuw die verloren ‘menselijkheid der mensheid’ centraal te stellen. Dat geldt voor de samenleving als geheel en zeker ook voor de economie – ooit een normatieve wetenschap – en de politiek.'

'De toekenning van deze prijs maakt me, eerlijk gezegd, allereerst  verlegen. Ik stat op de schouders van zoveel anderen. Van collega historici en journalisten, van moedige en geduldige onderzoekers die me op allerlei terreinen voorgingen, van trouwe vrienden en, niet in de laatste plaats, van mijn vrouw, altijd solidair en inspirerend. Maar ook van eerdere generaties, mijn oudere broers en zusters, mijn ouders en grootouders en talloze anderen, van wie ik, als ik terugkijk, zo veel heb opgestoken. Ik moet vaak aan ze denken. Nooit, nooit presteer je iets alleen, dat is een leugen. Altijd maak je deel van iets uit, al is dat weefsel soms vaag en soms bijna niet meer zichtbaar. Maar het is er. En hoe!  

Ik ben ook buitengewoon dankbaar, juist omdat de Comeniusprijs in dit opzicht zo’n inspirerende prijs is. Jan Amos Comenius was een verbinder bij uitstek. Hij bezat een unieke combinatie van eigenschappen die hem maakte tot, aan de ene kant, een nuchtere en realistische man, en tegelijk een zeldzaam spiritueel mens.
Comenius was, om te beginnen, een praktisch pedagoog. Hij maakte, als eerste ter wereld, speciale boeken voor kinderen met plaatjes. In Zweden maakte hij een aanvang met de organisatie van het onderwijssysteem in Zweden – voor jongens en meisjes gelijk, en voor iedereen toegankelijk. De Amerikanen vroegen hem zelfs –tevergeefs overigens - om de eerste president van hun nieuwe Harvard-universiteit te worden. Hij was in veel opzichten zijn tijd ver vooruit. Zoals de grote pedagoog Jean Piaget ooit schreef: ‘De ideeën van Jan Comenius hoeven niet geactualiseerd te worden. We hoeven ze alleen maar te vertalen.’
We zouden Comenius echter ernstig tekort doen als we hem alleen als een briljant onderwijzer zouden zien. Zijn pedagogie diende een hoger doel: volgens hem kon de mens enkel worden gered door kennis, en wel universele kennis. Geestelijke, emotionele en spirituele groei, ze waren in zijn ogen intens met elkaar verbonden. Comenius was vervuld van gedachten over de eenheid van de menselijke broederschap, van een droom over een universele harmonie – te vaag en te groots voor zijn 17e eeuwse tijdgenoten die hun heil toen al steeds meer zochten in een rationele en materialistische richting. Hij sloeg daarmee en daarin was hij in die tijd heel bijzonder, een brug tussen de beginnende verlichting en allerlei vormen van religieus bewustzijn.
 
Comenius was een volop een kind van zijn zeventiende eeuw, hij stond hoog in aanzien, adviseerde vorsten en andere machten. Tegelijkertijd was zijn leven in de praktijk een dwaaltocht van ballingsoord naar ballingsoord, voortgejaagd door oorlogen en geruchten van oorlogen – en juist die ervaring dreef hem tot het tegenovergestelde, tot zijn streven naar harmonie, naar allesomvattende wijsheid voor ieder mensenkind, naar de weerspiegeling van de goddelijke orde hier op aarde, als voorbode van de wederkomst van Christus.
Dat waren ronduit revolutionaire gedachten in tijden van religieuze strijd en verdeeldheid, althans in grote delen van Europa. Het is niet toevallig dat hij tijdens zijn laatste jaren een zekere rust vond in het min of meer tolerante Amsterdam, en dat de titels van de zijn laatste werken allemaal begonnen met ‘pan’ – het Griekse woord voor allesomvattend. ‘Panpaedia’ – over universele opvoeding. ‘Pansophia’ – over de filosofische basis daarvan. ‘Panglotta’ – de richtlijnen om de verwarring der talen te overbruggen.
Al het werk van Comenius begon en eindigde zo altijd weer in de theologie, in zijn ideeën over religie als vredebrengende kracht, zijn verwachting dat de wederkomst van Christus nabij was en dat het onze roeping als mensheid was om, voordat het zover was, te streven naar de hoogst mogelijke staat van verlichting.

Dat klinkt allemaal wel heel ver weg, zie ik u denken. Toch kan Comenius, juist in dit opzicht, juist in deze tijd, een nieuwe bron van inspiratie zijn.
Comenius’ denken werd in vergaande mate bepaald door zijn eigen ervaringen, door de gruwelen van de Dertigjarige Oorlog die Midden-Europa gedurende een groot deel van zijn leven in vuur en vlam zette. ‘Het einde tijden,’ meenden zijn tijdgenoten, en dat was het in zekere zin ook, de bloedige en wrede overgangsfase van het diep religieuze middeleeuwse Europa naar de moderniteit.
Volgens sommige historici, en niet de minsten, leven we nu in een soortgelijke overgangsfase, een fase van paradigma-wisseling, een fase waarin, net als toen, door nieuwe technologieën en machtsverschuivingen allerlei vanzelfsprekendheden op losse schroeven komen te staan. Toen waren dat de vanzelfsprekendheden van een feodale wereld, geregeerd door pausen, keizers en stedelijke machthebbers. Nu zijn het de vanzelfsprekendheden van onze ooit zo machtige, verlichte, joods-christelijke en democratische samenlevingen. De symptomen zien we overal om ons heen.
Het gaat daarbij niet alleen om geopolitieke verschuivingen en nieuwe vormen van geweld, en ook niet alleen om de nieuwe dynamiek van de virtuele wereld, en evenmin enkel om een botsing tussen de waarden van het westen en de islam, zoals vaak geroepen wordt. Dwars door dit alles heen speelt ook opnieuw het kernthema van Comenius: de botsing tussen seculariteit en religie. En die is veel gecompliceerder van men vaak denkt. Religies hebben allerlei nadelen, vreselijke kanten zelfs, ik hoefu niets te vertellen. Maar religies hebben door alle eeuwen heen ook hele belangrijke functies gehad, ze boden kaders en stevige waardesystemen. Ze dwongen tot empathie, tot bepaalde vormen van burgerschap en naastenliefde. Oh ja, die wetten en geboden werden eindeloos geschonden en overtreden, maar ze waren er wel.
 
Comenius bezat de moed om, zelfs in zijn door religieuze gruwelen verscheurde wereld, het geloof te behouden in het fenomeen religie op zich – ik denk mede om dit soort redenen. In het huidige Europa heeft het christendom die centrale rol echter verloren. Daarmee is de gedaante van onze cultuur ingrijpend veranderd. In de woorden van de literair-historicus Kees Fens: ‘De westerse cultuur is haar tweeduizend jaar oude perspectief kwijtgeraakt, een perspectief dat als bindmiddel diende.’
Mijn ouders en grootouders, op wier schouders ik sta, waren religieuze mensen, ikzelf ben nog doortrokken van hun denken. Hun Nederland was nog van top tot teen vervuld van religieuze normen, waarden en instituten. Binnen twee generaties lijken die kennis en die normen echter grotendeels te zijn weggezakt. Die cultuurverschuiving van religieus naar seculier is in Nederland zo snel gegaan dat de gevolgen, daar ben ik van overtuigd, hier nog groter zijn dan elders in Europa.
Het gaat daarbij om veel meer dan om het einde van de verzuiling of om de bekende fricties rond de vrijheid van meningsuiting, het homohuwelijk, abortus of de zondagsrust. Het gaat de noodzaak om, nu de religie als sociaal bindmiddel is vervallen, naar nieuwe bindmiddelen te zoeken, naar nieuwe waarden, naar, concreet, een diepere en meer positieve invulling van het begrip seculier.
En dat is in de praktijk helemaal niet zo eenvoudig. Wie geen religie meer kent moet bijvoorbeeld, nu er ook geen hiernamaals meer is met straffen en beloningen, een eigen morele motivatie en discipline opbouwen. Wie niet meer gelooft kan ook niet meer leunen op de rituelen van een religieuze gemeenschap, hij – of zij - moet zijn eigen gemeenschappen vormgeven en betekenis geven. Of, in verband hiermee: als er geen religieuze redenen meer zijn om een rustdag te houden om zich aan andere dan aardse zaken te wijden – iets wat tot voor kort in alle culturen voorkwam – moet een seculiere samenleving eigen zondagen en sabbats scheppen. Dat gebeurt natuurlijk niet, we hebben immers een nieuwe God: omzet.
Het kan zelfs nog veel verder gaan: wanneer het religieuze denken - in de brede zin van het woord, wel te verstaan – totaal wegvalt en enkel nog gedacht wordt in termen van markt en rendement wordt iedere afweging, inclusief de menselijke, sociale en ethische aspecten daarvan, bij gebrek aan een moreel kompas uiteindelijk gereduceerd tot een cijfermatige kwestie. We zien het op alle mogelijke terreinen binnen het overheidsbeleid, we zien het ook rond, bijvoorbeeld, de afwikkeling eurocrisis waar een bankencrisis zonder blikken of blozen is afgewenteld op de onschuldige doorsnee burgers van de betroffen landen, terwijl de verantwoordelijken vrijuit gingen en er zelfs fantastisch aan verdienden. Een exces dat het Europese project tot de rand van de afgrond heeft gebracht – zo niet daarover, we zullen het de komende weken zien.

Niet dat de mensen vroeger zoveel beter waren, allerminst, alleen: er was uiteindelijk nog wel een algemeen geaccepteerd waardesysteem waaraan ze zich, op die zeldzame momenten van gewetensonderzoek, konden spiegelen. Dat is verdwenen – met alle consequenties van dien.   
Neem het pas gepubliceerde onderzoek van Joris Luyendijk naar bepaalde sectoren van de financiële sector: de spelers op dit allesbepalende terrein blijken vaak aardige, nette mensen maar ze zijn, als het om de maatschappelijke gevolgen van hun activiteiten gaat, ieder gevoel van verantwoordelijkheid volstrekt kwijt. Het zijn niet eens de mensen zelf, het is vooral het systeem waarbinnen ze werken dat daartoe leidt, een systeem dat totaal is losgezongen van welke ethische waarde ook.
Je leert, als je Luyendijk’s boek leest, veel. Maar vooral kijk je in een afgrond van totale amoraliteit.  
 
Het is de opgaaf van deze tijd om dat tij te keren, om, zoals Comenius dat deed, opnieuw die verloren ‘menselijkheid der mensheid’ centraal te stellen. Dat geldt voor de samenleving als geheel en zeker ook voor de economie – ooit een normatieve wetenschap – en de politiek. Wie echter iedere vorm van religie heeft losgelaten – en dat zijn tegenwoordig hele volksstammen - moet van alles op dit vlak opnieuw uitvinden en dat proces is op dit moment nog steeds in volle gang, het is misschien zelfs pas begonnen. Zoals de Amerikaanse columnist David Brooks onlangs in dit verband schreef: ‘Het gaat niet om de vraag of religieuze mensen beter zijn dan seculiere. Het gaat erom dat in een tijd van massale secularisering miljoenen mensen een ongekende morele taak op hun schouders hebben gekregen. En mensen die niet weten hoe ze daar mee moeten omgaan worden niet direct slecht, maar ze zijn wel op drift.’
Brooks roept op tot een zoektocht naar een nieuw secularisme, een secularisme dat werkelijk in staat is tot een morele motivatie, dat oproept tot actie en empathie, zoals religies dat soms kunnen, een secularisme dat mensen op een bepaalde manier kan betoveren.
Ikzelf ben en blijf in de kern een gereformeerde jongen en ik denk: je kunt je, op je eigen manier, ook zonder geloof laten leiden door religieuze normen, nog steeds, want zo gek waren die niet. Je kunt delen van die religieuze traditie, zoals mijn ouders en grootouders die kenden, wellicht ook vasthouden, en die opnieuw, met een nieuwe vitaliteit, toepassen in deze 21e eeuw. Dat was, toch eigenlijk, de les van Comenius, is het niet?

Hoe het ook zij: het is een zoektocht. Dat was het toen, toen Europa in die 17e eeuw van Comenius moeizaam begon te moderniseren, en dat is het nu opnieuw, nu het continent weer uit deze fase weggroeit. Maar altijd blijft daar dat baken van Jan Amos Comenius, die ultra-moderne en tegelijk mystieke Comenius, die realistische en tegelijk eeuwig dromende Comenius, altijd blijft daar dat overweldigende voorbeeld.

Naarden, 21 maart 2015