'Ik' is bij mij een compositorisch element

Tien jaar na verschijnen van Toen God verdween uit Jorwerd schrijft Geert Mak het boekenweekgeschenk. Dat wordt net zo’n boek als Jorwerd. Vanachter de schrijftafel legt Mak uit waar wetenschap, journalistiek en literatuur eindigen en de methode-Mak begint.

Een interview door Sander Pleij voor De Groene Amsterdammer van 13 september 2006.

«Klein detail. Moet ik even vertellen. Het is bekend dat de Duitsers al najaar 1942 behoorlijk klemgezet werden bij Stalingrad. Stalin had een enorme troepenmacht verzameld achter de Oeral en dat begon allemaal op te trekken in oktober, november 1942. Onder wetenschappers is het eigenlijk wel bekend. Toch raakte ik weer helemaal in opwinding toen ik in Düsseldorf een heel oude Duitse industrieel sprak die daar in 1942 als verbindingsofï¬cier de logistiek van de vijand had moeten bestuderen. Die man vertelde me dat-ie daar in oktober 1942 aan land kwam en zijn voorganger direct was begonnen met op hem in te praten: ‹Ik moet u iets zeggen. Wij zitten dik in de puree en niemand wil dat aannemen. Er wordt een gigantische aanval op ons voorbereid, maar niemand wil het horen!›
Wetenschappelijk gezien niet zo interessant, maar ik sta echt op mijn tenen. De Duitse staf wist dus in oktober al, toen iedereen nog stond te juichen, dat het helemaal mis zou gaan. Een verháál!»

Ja, Geert Mak glundert als hij vertelt. Ook in de studeerkamer waar hij de afgelopen maanden zijn proviand heeft binnengesleept: stapels boeken, volle notitieboekjes, dicht beschreven schriften en twee laptops – het boekenweekgeschenk hoeft nog maar te worden geschreven.
«Ik mag niks zeggen.»
Niks?
«Ik mag er niks over zeggen.»
(…)
«Het beschrijft een groep mensen. Hun verleden, het heden en de toekomst. Altijd weer een vrij gecompliceerde vorm. Geschiedenis alleen is veel gemakkelijker: je spant een waslijn tussen 1900 en 2000 en daar hang je alle verhalen aan op. De geschiedenis geeft een enorme dynamiek aan een verhaal. De combinatie van geschiedenis en journalistiek is veel ingewikkelder. Je hebt én hedendaags materiaal én je hebt die geschiedenislijn. Het boekenweekgeschenk lijkt wat dat betreft erg op Jorwerd. Het heeft ook dezelfde problemen.»
Lukt het?
«Ja, nu wel! Je spreekt me midden in het schrijfproces, ik heb net weken gewanhoopt. Als je me ook maar een week geleden had gevraagd of er wel eens een boek mislukt is, dan had ik in alle oprechtheid gezegd: ja, dat wordt dit boek. Terwijl ik nu zie dat het op zijn plek gaat vallen. Dat het werkt.
Ik had ook een kleine geschiedenis van een spookhuis in Amsterdam kunnen maken, nou dat gaat altijd goed. Dan krijg je gewoon de bekende waslijn.»


Het onderzoek

«Ik lees me een slag in de rondte. Alles, alles, álles wil ik weten. Ik ga bibliotheken in, maak fotokopieën, krabbel heel veel op. Dan ben ik heel veel ter plekke. Ik spreek mensen, ik heb mijn gedachtesprongen, mijn observaties – heel veel nutteloze tijd spendeer ik er ook. Maar ik noteer alles.
Soms reis ik met mijn vrouw. Reizen met z’n tweeën is gezelliger en goed voor je relatie, maar reizen in je eentje is efficiënter. Je bent eenzaam en je klampt eerder mensen aan.»
Durf je dat gemakkelijk?
«Hangt van mijn stemming af. Ik moet me er altijd even toe zetten.»
Zeg je dat je schrijver bent of journalist?
«Ik zeg altijd dat ik journalist ben en een boek maak. In Amsterdam kostte het me steeds een half uur om uit te leggen waarmee ik bezig was. In Jorwerd, en ook op andere plekken, begrepen ze het binnen de minuut.
Het is een heel prettige fase. Soms ben ik twee dagen aan het kloten en komt er helemaal niks bij. Dan weer zit ik een half uur met een ober te praten en komt die man opeens met een fantastisch verhaal over het dorp waar hij vandaan komt. Bingo! Minstens een pagina.»
Hoe weet je dat je genoeg hebt?
«Ik voel wanneer het genoeg is. Dan zijn de schriftelijke bronnen uitgeput. Met de primaire bronnen ga ik wel door zolang het kan, maar kijk, ik ben niet bezig een dissertatie te schrijven. Dan ga je door tot op het bot. Ik schrijf een boek. Als ik het gevoel heb dat er iets nieuws in zit, duik ik er wel op – in die zin ben ik een journalist – maar een wetenschapper ben ik niet. Ik ben eigenlijk een vrij brave mainstream-historicus. Ik controleer altijd of de feiten kloppen met de laatste inzichten. Maar zoals een ander gespitst is op de wetenschappelijke draai zoek ik het detail dat het net even anders maakt. Zit er een nieuw verhaal in? Word ik er vrolijk en opgewonden van?
Een verhaal vertellen – het is een klassieke vorm van geschiedenis. Grootvader vertelt aan de kleinkinderen. Niks ouderwets aan, werkt nog altijd. Het nadeel is dat het een zekere subjectiviteit met zich meebrengt. Maar aan de andere kant denk ik dat een groot aantal ofï¬ciële bronnen ook waarachtig niet zo objectief zijn. Een krantenarchief zou opeens wel volkomen betrouwbaar zijn? Kom nou!»


Het schrijven

Hoe laat sta je op als je schrijft?
«Om zeven uur, half acht.»
Hoe is je dagindeling?
«Ik maak koffie, lees de Herald Trib en begin om acht uur, half negen met mails en kleine klusjes. Als het een beetje lekker gaat, zit ik om negen uur, half tien te schrijven. Om één uur, half twee heb ik een pauze en doe ik wat boodschappen op de fiets. Daarna werk ik weer door tot half zeven ongeveer. ’s Avonds doe ik weinig. Ik moet het echt van de ochtend hebben.»
Luister je tijdens het schrijven naar muziek?
«Nooit tijdens het schrijven. Absolute stilte, anders kan ik de concentratie niet opbrengen.»
Hoe begin je?
«Ik heb mijn schriften. En op reis heb ik allemaal van die notitieboekjes…»

Hij veert op en trippelt naar een hoek van de kamer om een bergje notitieboekjes te tonen. Met Post-It’s heeft hij er nummers op gezet. In de boekjes staan de krabbels van een journalist op reportage: impressies, citaten in spreektaal, opmerkingen gericht aan zichzelf. Trefwoorden zijn naderhand omcirkeld. De blauwe boekjes zijn echte Moleskines, de praktische opschrijfboekjes waarvoor wordt geadverteerd met: «Moleskine is the legendary notebook, used by European artists and thinkers for the past two centuries, from Van Gogh to Picasso, from Ernest Hemingway to Bruce Chatwin.»
Nou, en nu dus Geert Mak.

«Op de computer maak ik een indeling van bronnen. Bij In Europa tikte ik dan onder Normandië in mijn schema: ‹Sfeer achter in hospitaalschip: mooi sfeerstuk Gellhorn, pp zoveel.› Of: ‹Let op: Ernie Pyle pp. zoveel: na de slag.› Daaronder zet ik de eigen observaties en gedachtes uit mijn boekjes en schriften, die ook gecodeerd zijn met paginanummers. Ik tik het allemaal op en zet het onder Normandië.
Dan kijk ik het materiaal door en zet het in volgorde, Ernie Pyle dus achteraan. En daarbij ga ik componeren: zal ik met de stranden beginnen? Ja, die Gellhorn is ook stevig maar ik ben zelf ook lang niet in beeld geweest.»
Daar! Op dat moment stap je van de tijd over naar een ander ordenend principe.
«Je maakt dan een literaire draai, ja. En dan maak ik nog een draaiboek: ik ga ongeveer dit behandelen en dat ga ik zus en zo doen.»
Hoe ziet dat eruit?
«Kijk hier.»

Enthousiast trekt Mak zijn laptop erbij. Het scherm staat helemaal vol letters, er is nauwelijks een alinea te zien. De tekst omvat alle informatie die hij voor het boekenweekgeschenk denkt nodig te hebben. De woordenbrij ziet eruit als… als…
«Ja, je lacht je rot, maar ik werk nog altijd het beste in WordPerfect. Geen muis, ik ken de toetsaanslagen, het is het gewoon sneller. Ja, dat weet ik echt zeker, want ik werk ook met Word. Alleen de spellingscontrole is achterlijker. Het grote pluspunt, en daar kan geen Word tegenop, is dat WordPerfect werkt als een oude Russische jeep: simpel, primitief, maar het doet precies wat je nodig hebt en, het allerbelangrijkste: gaat nooit kapot.
Dit is het ruwe materiaal. Gewoon notitieboekje voor notitieboekje. Allemaal rotzooi die ik er gewoon ingedonderd heb. En dit hier, dat is het draaiboek, het groffe draaiboek. Wat ik niet gebruik schuif ik door naar de reservebak met sferen.»
Je reservebak heet sferen?
«Gewoon een bak. Als ik op een gegeven moment een beschrijving nodig heb van hoe het er daar uitziet, kan ik zoeken. Even kijken… regen. Ja, ik heb een beschrijving van als het regent. Kijk, ik heb een bejaard zigeunerpaar geïnterviewd, nou die heb ik in de zon, in de hitte, in de regen, die heb ik wel vijf keer geïnterviewd. Ik kan ze overal lokaliseren.
Het moet een klein boekje worden, hoor. Dit zijn 56 pagina’s materiaal. Ik had het eergisteren af. Nu begint er een lijn in te komen. Intro, geschiedenis, situatie nu en dan allerlei onderwerpen. Aan de hand van dit draaiboek ga ik blok voor blok schrijven.
Maar dit was een moeilijk klusje. Hier zit het materiaal van een Jorwerd in. Gek misschien, maar In Europa schreef zichzelf wel. Net als Een kleine geschiedenis van Amsterdam en De eeuw van mijn vader : de oorlog in de oorlog en de jaren vijftig in de jaren vijftig. Daar zat ik meer met problemen als: hoe zet ik in en op welke toon?»
Je boeken kennen verschillende tonen.
«Jorwerd is een heel ander boek dan In Europa. Als ik bij In Europa mooie zinnetjes ging brouwen, paste dat niet. Een bepaald onderwerp eist een bepaalde toon. Voor sommige historische informatie is die verhalende toon ook helemaal niet geschikt. Een studie naar de graanprijzen in de zeventiende eeuw: historisch gezien buitengewoon interessant, maar dat moet je niet in een verhalende stijl schrijven. Dat is vreselijk om te zien. Doe dat niet!»
Wanneer bedenk je de oplossingen: aan je bureau of ’s nachts in bed?
«Als ik eenmaal schrijf, ben ik er permanent mee bezig. In mijn bed, op de fiets, hier. De grote problemen gaan op de fiets, of soms ’s avonds in bed of onder het televisie kijken.»
Wie zijn je eerste lezers?
«Mijn vrouw en mijn uitgever. Mijn vrouw is een voortreffelijke doorsnee lezeres. Als die de vellen in bed ligt te lezen en ze leest door terwijl ze moe is, denk ik: bingo! Dat vervult me met een groot zelfvertrouwen. Maar als ze overdag leest en het pak papier al gauw weglegt om eerst nog even in de tuin te gaan werken…»


De compositie

«Bij Een kleine geschiedenis van Amsterdam was er iets mis met de negentiende eeuw. Het was te lang, er gebeurde te veel, het kreeg iets opsommerigs. In een gewoon geschiedenisboek is dat niet erg. Bij mij wel.
Als eerste heb ik een aantal niet relevante feiten er gewoon uitgesmeten. Hele blokken weg. Tempo. Vervolgens heb ik de negentiende eeuw uitgebreid tot de brand van het Paleis voor Volksvlijt en heb ik gewerkt met flashbacks. En in de twintigste eeuw ben ik weer gaan teruggrijpen. Dat zijn dingen die je nooit in een gewoon geschiedenisboek ziet. Het zijn literair-compositorische ingrepen. Componeren is het leukste wat er is. Het is uitproberen, uitproberen, uitproberen. Werkt dit? Werkt dat? Je moet de lezer lokken, prikkelen. Ik heb, om een voorbeeld te geven, de keuze uit twee interessante bevolkingsstatistieken: welke ga ik weggooien? Welke vind ik zelf het spectaculairst? Mijn uitgangspunt is altijd: wat ik wil weten, wil de lezer ook weten. Namens hem verdiep ik me. Dat is een journalistiek uitgangspunt. Wat mijn collega-historici ervan zullen vinden, interesseert me geen sodemieter. Dat is een nadeel, het leverde me bij In Europa uit sommige hoeken kritiek op. Nou, zeg ik, er zaten toch vrij veel snoepjes bij uit mondelinge bronnen en lokale archieven. Maar dat had dat soort critici helemaal niet in de gaten.»

Voor de volgende vraag pakken we Hoe God verdween uit Jorwerd erbij. In het eerste hoofdstuk staat de volgende beschrijving:

«Op een stille middag, niet lang na de begrafenis van Peet, zag ik voor het café een jongen met een skateboard oefenen. Hij was een jaar of vijftien, hij had een spijkerjasje, en blond, opgeknipt haar en hij probeerde zichzelf een oversprong te leren. Hij was al een uur lang bezig, en een uur lang sprong hij ernaast. Maar hij ging door, met dezelfde rustige vastberadenheid waarmee zijn vader zich waarschijnlijk door de mulo had geploegd, en daarna misschien ook nog door de Landbouwschool, en toen verder door het leven. Het was een onstads tafereel. In een stad zie je nooit jongens oefenen, je ziet ze alleen presteren. Alleen het succes is daar openbaar, niet de lange weg die erheen leidt.
Ik zag Lamkje aan komen rijden, in haar elektrische invalidenwagen, verschrompeld en kwiek tegelijk. Tweeëntachtig jaar oud, negenenveertig jaar slagers vrouw, de ene zoon maakt nu vlees klaar in een verzorgingscentrum, de andere zoon is hoogleraar scheikunde en de dochter is met een dokter getrouwd.
Op het schoolplein liepen de kinderen op stelten. Twee jongens reden rondjes met een kar, door hun vader zelf gesmeed, met een groot rond stuur. Later was er het geluid van een bel: de melkboer, met flessen melk – geen pakken, uit principe – en koeken. De middag stierf langs weg. In het kantoor van de notaris ging de lamp aan.»

Heb je dat allemaal op die dag gezien of is dit ook gecomponeerd?
«Nee, dat klopt wel aardig met mijn observaties. Maar of ik het ook precies zo allemaal tegelijk… ik zal Jorwerd er eens bij pakken…
Nee, of ik dat echt op die middag heb gezien, weet ik niet meer.»
Het lijkt een sfeerbeeld van hoe een middag in Jorwerd eruit zou kúnnen zien. Maar of die notaris zijn lamp nou juist ook op die ene middag aandeed?
«Ik denk dat ik… dit is gebaseerd op een observatie of twee – denk ik, ik weet dat niet meer. Het is ook heel goed mogelijk dat het zich gewoon in die middag heeft voltrokken. Maar ik ben wel zo met compositie bezig dat ik het lampje nodig heb om Lamkje te introduceren. Ik gebruik zo’n middag om het dorp neer te zetten. Wat ik waarneem in drie natte oktobermiddagen voeg ik soms samen tot één beeld, net zoals je soms drie gesprekken combineert tot één interview omdat het anders onleesbaar wordt. Iedere journalist doet dat. Maar veel verder ga ik niet als het om feiten gaat.»
Mag je het zo doen omdat je het als «ik» doet? Een ik kan makkelijker een impressie opschrijven.
«Zodat het dan is zoals ik het zie? Mwja. Voor mij diende die alinea vooral om te laten zien hoe ik vanuit mijn huisje het dorp zag.»
De ik is in ieder geval een ordenend principe. Je hoeft je niet meer aan chronologie te houden.
«Daarom heb ik een ik nodig! Als bindend element. Zonder een bindende ‹ik› verliest een boek als Jorwerd alle samenhang, en dat geldt tot op zekere hoogte ook voor In Europa.
Kijk, en als je praat over feiten: ik ben daar vrij precies in. Als het regent op de trouwerij van mijn ouders, dan heeft het ook geregend. Netjes nagekeken. Wat niet wegneemt dat ik soms een fout maak. Als je over heel Europa in een hele eeuw schrijft, worden er onvermijdelijk dingen onderbelicht. Voor die breedte betaal ik een prijs. Ik ga dan een keer de fout in wat betreft een jaartal. Ik zie over het hoofd dat Vilnius een tijdje een aparte status had in Litouwen. Dat soort dingen. Ik blijf dat vervelend vinden. Het enige wat ik ter verdediging kan zeggen is dat ik zo’n fout nogal eens in commissie maak en dat bijna alle auteurs, hoe goed ook, soortgelijke fouten maken.»


De anderen

«Ik behoor absoluut niet tot de school van de faction. Er zijn zelfs mensen in de geschiedschrijving die zeggen dat het vooral een mooi verhaal moet zijn en dat je daartoe met feiten wel de hand mag lichten. Ik ben daar ontzettend op tegen. Je moet een duidelijke afspraak met de lezer maken: dit is fictie en dan mag er van alles. En dit is non-fictie en dat brengt allerlei beperkingen met zich mee. Maar het heeft tegelijk een eigen spanning, want voorzover we kunnen nagaan is het allemaal echt gebeurd. Echte mensen, echte gebeurtenissen en het zag er echt zo uit. Ik heb dat naar beste weten proberen te reconstrueren in woorden.»
De hoofdpersoon Geert Mak lijkt soms een beetje fictief.
«De verteller heeft in mijn boek altijd een ondergeschikte rol. In De eeuw van mijn vader moest ik voorkomen omdat ik deel uitmaakte van het gezin, maar ik duik pas na driekwart op, in een vrij marginale rol.
Ik kom heel erg uit de oude journalistieke school. In Jorwerd moest ik voor het eerst een ik-figuur gebruiken omdat de compositie ingewikkeld was en de lezer anders geen houvast meer zou hebben. Maar ik had het gevoel van een machinist die in opdracht van de verkeersleiding door rood licht rijdt. Dat is geen bescheidenheid maar gewoon journalistieke training. ‹Ik› is bij mij een compositorisch element. Ik hou er niet van. Ik ben een toeschouwer.»
Daarin verschil je met schrijvers met wie je in één adem wordt genoemd. Met Frank Westerman bijvoorbeeld.
«Frank en ik verschillen daarin erg van elkaar. Frank maakt, en dat is het leuke en interessante van zijn werk, een persoonlijke zoektocht.»
Het is: El Negro en ik.
«Ja, die heeft gewoon iets met El Negro. Je ziet hetzelfde bij Lieve Joris, dat zijn heel persoonlijke reisboeken. Annejet van Zijl is weer helemaal van de toeschouwersschool. En Koos van Zomeren is heel persoonlijk aanwezig in zijn boeken, terwijl hij toch gewoon kijkt. Je krijgt niet het gevoel dat hij zich opdringt. Koos van Zomeren is kampioen in de zinsbouw, Lieve Joris is kampioen in het geduld, Annejet is kampioen in de research en Frank is kampioen in het openbreken van genres. Ik denk zelf dat ik goed ben in componeren. In Europa leest als een trein en onder de motorkap is het een verdomd ingewikkeld boek. Daar ben ik tevreden over.»
Frank Westerman lanceerde bij ontvangst van De Gouden Uil in 2005 de term «frictie».
«Franks boeken worden steeds persoonlijker. Mansholt is Mansholt, hoor, in De Graanrepubliek. Maar nu gaat hij veel meer tussen fictie en non-fictie zitten. Hij zoekt nieuwe paden. Hij gebruikt ook de literaire technieken van het persoonlijke: het diepe wegzakken in je persoonlijkheid en je persoonlijke observaties, het subjectieve.
Ik beperk me tot de literaire compositie, en soms een aardige zin. En ik ben een verteller, waarmee ik ook weer aansluit op een bepaalde historische traditie.»
Pas je in die traditie van de Nederlandse geschiedschrijving waarin sinds Huizinga steeds meer aandacht is gehecht aan het overbrengen van het beeld?
«Laat ik het zo zeggen: ik vind Huizinga prachtig, hoor. Het zijn ook een beetje de galmende klokken van de jaren dertig. Hij bracht beelden over van hoe men toen dacht dat de Middeleeuwen waren. Dat doet de historicus altijd. Ik heb zelf vanaf de zijlijn meegewerkt aan een canon en ik vind het prima om de zaken weer eens op een rijtje te zetten. Maar laat ze de boel dan wel over tien jaar weer in de prullenbak gooien. Elke generatie moet opnieuw haar geschiedenis uitvinden. Dat is het verschil tussen echte geschiedschrijving en nostalgische symbolenpolitiek. Het is maar de vraag of het huidige Nederland zo zit te wachten op Michiel de Ruyter, we hebben andere voorbeelden en ideeën nodig.»


Het publiek

Het mooiste verhaal dat Mak over zijn lezers hoorde, gaat over een oudere boer. Nadat die met zijn bedrijf was gestopt, zat hij, zoals veel lotgenoten, thuis te mokken. In de opkamer. Nadat hem een exemplaar van Toen God verdween uit Jorwerd was toegestopt, hoorde zijn familie drie dagen vanuit de bovenkamer niks anders dan zwijgen afgewisseld met de harde klap van een vlakke hand die op tafel sloeg en de stem van de oudere boer die riep: «Zo is het!»
«Het was alles wat-ie zelf had meegemaakt. Opeens ontdekte hij dat duizenden boeren in heel Europa precies hetzelfde hadden ondervonden. Het was dus niet allemaal zomaar zijn schuld dat dat eeuwenoude boerenbedrijf naar de verdommenis was gegaan. Het werd opeens in een context geplaatst, en dat betekende een hele opluchting.
Met De eeuw van mijn vader was het niet anders. Opeens begrepen mensen wat er achter gebeurtenissen zat die ze zelf hadden meegemaakt. Verrek, dus in 1948 leed Nederland nog zo’n honger: dus daarom was mijn vader zo zuinig!»
Is het troost?
«Voor heel veel mensen is de geschiedenis iets wat hen overkomt. Je zit er middenin en je snapt er geen bal van. Vaak denken mensen, net als kinderen, dat het nog eens hun eigen fout en verantwoordelijkheid is ook. Ze hebben allemaal megalomane fantasieën wat dat betreft. Het helpt als je beseft dat een heleboel anderen hetzelfde is overkomen en dat je deels wel een rol kunt spelen maar voor een deel ook niet.
In Europa was een cadeautje aan mezelf, ik had nooit gedacht dat het goed zou verkopen. Het was een ontdekkingstocht die ik voor mezelf graag wilde ondernemen. Maar mensen kochten het niet alleen, ze lazen het ook! Vooral de mannen. Dat was in de zomer van 2004. Ik hoorde van een kennis dat op zijn camping tent na tent mannen dat boek zaten te lezen.»
Waarom kochten ze het?
«Ik denk dat ze eindelijk wel eens een overzicht wilden lezen van dat hele Europa, dat historische eenwordingsproces waar we middenin zitten, die nabije en verre buren van ons waar we ieder jaar meer mee te maken krijgen en waar we eigenlijk niets vanaf weten. De losse dingen die zulke lezers hadden opgepikt, werden nu in een context geplaatst. En tot mijn tomeloze plezier bleek dat Nederlanders helemaal niet zo Europa-fobisch zijn als wordt gedacht. Ze hebben kritiek op de constitutie, maar ze zijn ook oprecht geïnteresseerd. En het blijkt dus ook dat je een breed publiek wel iets ingewikkelders kunt voorzetten dan een spelletjesshow.»


De verandering

«Ik denk dat de veranderingen in de samenleving zo hard doorzetten dat ze het normale aanpassingsvermogen van de mens overstijgen. Niet alleen dat van ouderen, ook dat van dertigers en veertigers. Je ziet het in allerlei vormen van regionalisme en nostalgie, waar ook veel twintigers en dertigers zich graag in storten. Nostalgie is interessant: het is een impliciete kritiek op het grote veranderingsproces.»
Was je bij ‹Hoe God verdween uit Jorwerd› niet bang voor nostalgie?
«Nee, totaal niet. Ik heb boeren en dorpsgemeenschappen altijd serieus genomen.»
Toch heb je als journalist de schijn tegen.
«De vpro was er vroeger goed in. Die gingen naar zo’n dorp met een houding van: veel couleur locale, effe lachen. Ik had daar mijn buik vol van. Ik dacht: nu even serieus. Wij hebben in de stad altijd zo’n grote bek dat bij ons alles verandert, maar op het platteland vindt pas echt een grote revolutie plaats. Jorwerd gaat niet over een dorp en niet over platteland-stad, maar over moderniteit en verandering. Dat is iets heel anders dan nostalgie. Er zijn nog altijd mensen die zeggen dat Jorwerd een nostalgisch boek is. Nou, dan denk ik dat ze er nog geen hoofdstuk goed van hebben gelezen. De helft van het boek gaat alleen maar over hoe vreselijk het vroeger was. Maar ook voor die vooruitgang is wel een prijs betaald: verlies aan rust, aan gemeenschapszin, aan niet-materiële waarden, aan continuïteit, noem het maar. Dat zijn waardevolle zaken, dat is een reëel verlies, dat moet je ook onder ogen zien.
Laatst aten we bij vrienden in Jorwerd. Ze waren in de jaren zeventig nieuwkomers en nu horen ze bij laatsten van de oude garde. Dat dorp lijkt uiterlijk bijna onveranderd, maar achter de gordijnen is ongeveer alles op z’n kop gezet. In dertig jaar tijd is niets hetzelfde gebleven.»
Verandert de verandering ook of zet die alleen maar door?
«Ik weet niet hoe het zal gaan. Ik zie ook nergens een wal die het schip kan keren. Er gaan binnenkort nog een heleboel boeren stoppen omdat ze geen opvolging hebben. Het platteland in Friesland, Groningen en Drenthe kan in de komende jaren een flinke, uiterlijke verandering tegemoet zien. Het wordt consumptie- in plaats van productielandschap. De natuurbescherming heeft een sterke lobby, maar als je het landschap rond Jorwerd overlaat aan de natuur, nou, het is op een aantal plaatsen hartstikke mooi en leuk, maar uiteindelijk is die natuur helemaal niet zo zeldzaam. Als je het laat doorgroeien, krijg je eikjes, wilgen, berken, beetje moerassig, een soort landschap dat je overal in Noord-Europa ziet, tot achter Moskou toe. Het Friese en Nederlandse cultuurlandschap is veel zeldzamer. Dat ligt hier meer dan duizend jaar. Dat is werkelijk identiteitsbepalend.»

Tijd voor een boterham. In de keuken, starend naar de planten en bomen in de tuin, komt hij terug op waar we het zojuist over hadden. Hoe anders is de geschiedenis op het moment dat je er middenin zit.
«Bepaalde informatie laten we maar liever aan ons voorbij gaan, want die komt ongelegen. Die houding zie je in de geschiedenis telkens weer terugkomen. Hier groeien op dit moment abrikozen. We krijgen voor het eerst in Friesland abrikozen te eten! De druiven doen het ook prima, zelfs op het westen! Vrienden van ons hebben een mooie vijgenoogst, een paar kilometer onder Leeuwarden. Natuurlijk vindt iedereen dat ontzettend enigjes. Maar eigenlijk is het buitengewoon onrustbarend. Het is het zoveelste symptoom van een heel ernstig probleem dat op ons af komt rollen, en dat we – op de specialisten na – niet onder ogen willen zien, omdat het ons te slecht uitkomt.»
Geert Mak is zorgelijk. De gevolgen van de stijgende zeespiegel zullen voor Nederland immens zijn. Over twintig jaar gaat volgens hem de discussie niet meer over de vraag of we hier in Nederland fatsoenlijk kunnen samenleven, maar zal het gaan om ons pure fysieke voortbestaan.
«Nederland is een Bangladesh. Een rijk, modern, geavanceerd Bangladesh, maar een Bangladesh. Die klimaatsverandering zal onze nationale basisfilosofie op z’n kop zetten.»
Ja, misschien gaat hij daar wel een boek over schrijven.

Bij uitgeverij Atlas verscheen dit jaar een nieuwe, geïllustreerde uitgave van Hoe God verdween uit Jorwerd.