In deze tijd kan iedereen een Pygmalion zijn [fragment]
Fragment uit The Amsterdam Dream (1986).
In kleine stabiele gemeenschappen – of dat nu een dorp, een buurt of een werkgemeenschap is – kun je je vrienden zelf uitzoeken, maar je kunt niet je hele omgeving bepalen. Die is een gegevenheid. Iedereen kent iedereen en moet met iedereen tot op zekere hoogte omgaan. Dat is niet altijd even gemakkelijk, maar het geheel garandeert een zeker evenwicht van mensen, ideeën, stijlen en uitdrukkingsvormen.
De meeste Amsterdammers in de jaren tachtig leven echter niet meer zo. Ze leven in netwerken. Ze leven in adresboeken van mensen die onderling vaak nauwelijks iets gemeen hebben, behalve dan dat ze op de telefoonlijst staan van één bepaalde persoon. Geen twee mensen hebben precies hetzelfde netwerk. Dat betekent dus ook dat iedereen zijn eigen sociale milieu tot op grote hoogte kan beheersen en zijn relaties kan consumeren als Nutsen en Marsen. De mensen van zo’n netwerk kennen elkaar ook niet, zodat niemand gedwongen is verschillende kanten van zichzelf ook werkelijk te integreren. ‘In de klassieke gemeenschap kan het volledige scala van menselijk gedrag op een of andere manier geuit worden. Men wordt voortdurend geconfronteerd met elkaar en zichzelf,’ schrijft de Amerikaanse cultuursocioloog Philip Slater in Earthwalk. ‘In een netwerk, daarentegen, scheppen we gesloten circuits waarin we voortdurend opnieuw tegenkomen wat we erin gestopt hebben.’
Dat proces is niet alleen gaande op sociaal gebied, maar in mensen zo sterke mate ook op politiek terrein. Ook daar is er steeds minder sprake van vaste structuren, maar opereert men in losse netwerken, circuits die steeds meer rondzingen, gesloten, oncontroleerbaar, nauwelijks doorbreekbaar. In deze tijd kan iedereen een Pygmalion zijn, zijn of haar eigen minnaars scheppen, vrienden, ouders, beschermers en onderdanen. De partijtop kan zijn eigen leden kiezen, het bestuur zijn eigen burgers.