Met de ogen van 1963 [fragment]
Fragment uit het nieuwe slothoofdstuk van De Engel van Amsterdam (1992/2002)
'Welkom in het leven, lieve kleine,' staat beverig op de titelrol. We schrijven Amsterdam, eind april 1963. De fotograaf Ed van der Elsken is opeens aan het filmen geslagen, een klein tijdsbeeld annex familieportret. De film begint losjes, met een autorit. Van der Elsken heeft de camera op de achterbank van zijn pruttelende DKWtje neergezet, en wij, toeschouwers, kijken mee zijn schouder: hoe hij door de wrakke Jodenbreestraat stuurt, langs het Zuiderkerkhof, de wirwar van straatjes rondom het oude Waterlooplein, scheuren over de Blauwbrug, vastlopen op de Amstel. Laten we onze ogen goed openhouden, want door die autoruit betrappen we het doorsnee Amsterdam van veertig jaar geleden zoals je het zelden ziet, die drukke, volkse binnenstad van toen, vol verkeersproppen, vol kleine bedrijfjes, vol intieme kantoren aan de gracht.
Verderop in het filmpje maken we kennis met de problemen van het toenmalige Amsterdam: dronkenschap op de Zeedijk, echte hoeren met suikerspinkapsels, een steekpartij op de Nieuwmarkt, gemodder met kinderen in veel te krappe verdiepinkjes. Voor het grootste deel wordt de film bevolkt door arbeiders met grote handen, ronde visvrouwen, verweerde mannen achter handkarren en moeders die in een teiltje twee keer per week de was doen voor hun dochter. Kortom, echte Jordanezen, Kattenburgers, Nieuwmarkters. De sfeer is sober, maar optimistisch: men verwacht dat er rond 1980 ongeveer een miljoen Amsterdammers zullen zijn. In de stad wonen ongeveer 9400 mensen zonder Nederlandse nationaliteit, en daarnaast zijn er nog eens 2700 Surinamers en Antillianen. Dat zijn alle allochtonen, op dat moment. Burgemeester Gijs van Hall slaat de ene eerste paal na de andere.
Nu zit ik aan mijn werktafel, veertig jaar na 'Welkom in het leven', tien jaar na de verschijning van De Engel van Amsterdam, en ik kijk uit over dezelfde buurt waarin Ed van der Elsken's lieve kleine ter wereld kwam.
Wat zie je vandaag, als je kijkt met de ogen van 1963? Allereerst vervanging: hele stukken 19e, 18e en soms zelfs 17e eeuwse stad zijn vervangen door nieuwbouw. Honderden gaten zijn gedicht, de rafelrand is weggesneden en gladgepoetst. Dan is er de rust, althans in vergelijking met de situatie van 1963. De binnenstad is veel stiller geworden, bedrijfjes zijn verhuisd, verkeersstromen zijn omgeleid langs verre kanalen. Het Amsterdamse centrum is een eiland geworden, een eiland van pret, consumptie en chic woongenot. Er wordt pittig gebedeld. En wat bovenal opvalt: er is niets meer te bekennen van de mensensoort die nog volop aanwezig was in de film van Ed van der Elsken. De trams zitten vol Surinaamse vrouwen en Marokkaanse jongetjes, in de Damstraat hoor je alle talen van Babylon, maar die grote handen, die verweerde koppen met dat eigen jargon, al die gewone Amsterdammers van 1963, ze lijken van de aardbodem verdwenen.
De Italiaanse schrijver Italo Calvino beschrijft in zijn schetsboek 'Onzichtbare Steden' onder andere de stad Maurilia. In Maurilia laten de burgers aan iedere bezoeker altijd weer ansichtkaarten zien, waarop getoond wordt hoe het vroeger was: een binnenmeer met een woud aan halfrotte palen op de plek van het huidige spoorstation, een drukke joodse volksbuurt op de plek van het glazen machtscentrum van vandaag - ik verzin maar wat. Dat vinden die Maurolianen heerlijk, dat wentelen in nostalgie. Je moet ze alleen nooit de waarheid vertellen, dan worden ze erg boos en verdrietig. Want die bittere waarheid luidt, aldus Calvino, dat sommige steden elkaar gewoon kunnen opvolgen, op dezelfde plaats, onder dezelfde naam, en soms zelfs met dezelfde inwoners, zonder dat ze iets met elkaar van doen hebben. Dat de goden die onder de namen en boven de straten leven kunnen vertrekken zonder een woord, en dat anderen hun plaats kunnen innemen, zonder enig gedruis.
Het lot van Amsterdam doet denken aan dat van Maurilia. Over het klassieke Amsterdam van veertig jaar geleden is geleidelijk een andere stad geschoven, gedeeltelijk nog met dezelfde huizen en straten, maar met een ander soort bewoners, een andere taal, een ander bestuur, een andere geest.
De Engel van Amsterdam zwierf over de stad terwijl die grote verschuiving volop in gang was, in het najaar van 1992. Daarna was het fortuin de stad gunstig gezind. Amsterdam bleek - in tegenstelling tot Rotterdam - opeens buitengewoon goed te liggen binnen de netwerken van de nieuwe economie, en de stad bloeide op. Veel zorgen van de jaren tachtig zijn tijdens het afgelopen decennium gewoon verdampt.
Het Eiland, het domein van de Busbar, Rick, het Fietsenmakertje en de Koekebakker, is vandaag de dag een van de prestieuze nieuwbouwbuurt van Amsterdam. De Rai en het Olympisch Stadion, tien jaar geleden gepland als kleine groeigebieden, zijn nu onderdeel van het heetste bouwproject van Nederland, de Zuidas. Van de kraakbeweging is enkel een handvol militanten en idealisten overgebleven. De stadsprovincie is er nooit gekomen, de deelraden zijn een gegeven feit. Langs tramlijn 10 zijn alle getto-angsten vergeten. De Staatsliedenbuurt en de Indische Buurt raken steeds meer in trek bij de veelbelovende jeugd, net als de Jordaan en de Pijp in vroeger jaren. De grotendeels herbouwde Bijlmer is geen no-go area meer, die rol is overgenomen door de avondtreinen vanaf het station Lelylaan. Het onderwijs is door de papieren hervormers nog verder in puin geholpen, maar iedereen staat verbluft te kijken bij de snelle emancipatie van de Marokkaanse meisjes. De laatste rapporten van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid en zelfs van het Sociaal en Cultureel Planbureau zijn opvallend optimistisch van toon, hun sombere voorspellingen over de toekomst van de grote steden zijn na tien voorspoedige jaren vergeten. Ook de sfeer van crisis die de stadsjeugd beheerste is min of meer verdwenen: je bent nu echt wel een loser als je niet een of ander baantje kunt versieren. De criminaliteitscijfers van de stad vertonen al tien jaar lang een dalende lijn - al willen de meeste mensen dat niet weten. De vijftig procent werkloosheid onder allochtonen, die sommigen toen voorzagen, is er nooit gekomen. Het gemiddelde werkloosheidspercentage onder ethnische minderheden is gedaald tot vijftien procent - tegenover tien procent voor de gevestigde Nederlanders.
Alleen: de kloof tussen 'witte' en 'zwarte' scholen is toegenomen, en Bos en Lommer hangt vol met heimweeschotels. De tweede feministische golf is voltooid, maar in de Amsterdamse buitenwijken worden vrouwen harder onderdrukt dan ooit in de geschiedenis. Steeds meer kinderen groeien op in gescheiden werelden. Het aantal hekken, bewakers en beveiligingscamera's is explosief toegenomen. De stad wordt almaar gevarieerder, maar tegelijk groeit de behoefte om zich af te zonderen met gelijkgezinden in een 'eigen' flatgebouw, een 'eigen' straat of een 'eigen' buurt. De discriminatie van homo's steekt de kop weer op - onvoorstelbaar in 1992. En door dat alles speelt nog eens de immense woningnood, een woningnood die officieel niet meer bestaat omdat het bestuur het centrale registratiesysteem heeft opgeheven, maar die iedere jonge Amsterdammer aan de lijve voelt. In de jaren waarin iedereen te hoop liep over het woningtekort waren de wachttijden voor een huurwoning vier tot vijf jaar. Nu kan een verse Amsterdammer die zich inschrijft bij een corporatie een tiental jaren wachten. De woningproduktie is gedaald tot een naoorlogs dieptepunt.
Ondertussen wordt een nieuwe toon gezet. Op dit moment, in het voorjaar van 2002, weerklinken de geluiden van een nieuwe orde waarin de 'elitaire' deskundigheid wordt weggehoond en het gevoel de overhand heeft, vooral het volksgevoel. De taal is vervuld van nieuwe begrippen: 'eigen', 'krachtig', 'ferm', 'scoren' tegenover 'week' en 'soft' en 'multicultureel'. Andere stemmen mengen zich in het debat, terwijl hun vaantje keert naar de nieuwe wind. Het kan een begin zijn, het kan ook weer uitdoven. U, toekomstige lezer, kunt dat beter beoordelen dan ik.
Toch hebben de 'elitaire' sociologen en sociografen die ik in 1992 raadpleegde opvallend vaak gelijk gekregen. Het centrum van de stad heeft zich, precies volgens hun voorspelling, in ijltempo ontwikkeld tot een rijkeluisbuurt. De nieuwbouwwijken uit de jaren vijftig - Bos en Lommer, Slotervaart en Nieuw-West - zijn inderdaad de 'tobsteden' geworden van het jaar 2000, een rol die ze overnamen van de Pijp en de Indische Buurt. Op de rol van de rechtbank staan nog meer 19-jarige Abdul's en Mohammed's - ook dat werd voorzien bij een ongewijzigd onderwijs-, welzijns-, en justitiebeleid. De frontberichten zijn onveranderd: drugs, berovingen, kleine gevechten. Alleen is de taxiwereld nu ook een onderdeel van deze geruisloze straatoorlog geworden, een 'geliberaliseerd' wild-west bedrijf dat de gemeente in de jaren negentig totaal uit de hand heeft laten lopen. Iedere bezoeker van de stad wordt nu wel een keer uitgeschud, legaal of illegaal, zonder dat er een haan naar kraait.
In de grote steden van Nederland is de autochtone bevolking sinds 1990 met 22 procent gegroeid, de allochtone met bijna 50 procent. Het Amsterdamse stadsbeeld is navenant gewijzigd. De verwachte vluchtelingen zijn gekomen, net als de tienduizenden illegalen en de gearrangeerde huwelijken van de jonge Turken en Marokkanen. Het debat tussen de gevestigde en de nieuwe culturen in deze stad verloopt nog steeds uiterst moeizaam. De onveiligheidsgevoelens zijn toegenomen. De 'invented poor' spelen een steeds grotere rol in het publieke debat. De Scheldestraat heeft het over niets anders meer. De politieke omslag, die in 1992 al in de lucht hing, is inderdaad gekomen.
Eén gegeven is constant gebleven: Amsterdam bevindt zich nog steeds in een overgangsfase, een van de ingrijpendste in haar geschiedenis.