‘Amerikanen worden conservatief uit wanhoop’
Mark Schaevers van Humo in gesprek met Geert Mak over John Steinbeck, ‘Travels with Charley’, de teloorgang van ‘Mainstreet USA’, het schrijversambacht, Amerika, Europa en de crisis. ‘Wat zou Merkel veel van Roosevelt kunnen leren: hoe die communiceerde! Elke veertien dagen een praatje bij de haard. En hij sloot niemand buiten, dat was misschien nog wel zijn grootste prestatie. Hij gaf iedereen, waar ook, het gevoel dat hij deelgenoot was van een groots project om het land weer uit het moeras te trekken.’
‘Reizen met Charley’ van John Steinbeck is een fantastisch boek. Dat weet ik pas nu het dankzij Geert Mak recent vertaald werd. Steinbeck is een Amerikaanse schrijver, het bekendst van ‘The Grapes of Wrath’, Nobelprijswinnaar, de getallen die bij hem horen zijn 1902-1968. Charley is zijn poedel. In 1960 maakten ze samen een roadtrip door Amerika. Geert Mak was Steinbeck één en ander verschuldigd. Toen hij ‘Travels with Charley: In Search of America’ in 1994 voor het eerst las, inspireerde dat hem tot het idee ook een dergelijke inspectietocht door Europa te maken; daarmee is het de kiem van z’n internationale succesboek ‘In Europa’. Bovendien was 2010 voor Mak een uiterst aangenaam jaar, omdat hij precies een halve eeuw later Steinbecks reis door Amerika nog eens overdeed. Het dikke verslag is klaar, niet toevallig kort voor de Amerikaanse presidentsverkiezingen: ‘Reizen zonder John: op zoek naar Amerika’ – een voedzame mix van reisverslag, geschiedenis, sociologische inkijk: de Mak van altijd.
Ik ontmoet Geert Mak in Amsterdam, wat een genoegen is, want zoals altijd heeft hij zichtbaar zin in een gesprek, dit keer over Amerika én Europa.
Hoe zou u John Steinbeck kort omschrijven?
Een verlegen ambachtsman. Een uitmuntend verteller, een volksschrijver, met de gewone man begaan. Bij intellectuelen is hij nooit zo geliefd geweest, maar de doorsnee-Amerikanen die een beetje lezen zijn dol op hem. In elke boekhandel staat vandaag nog een plank vol met Steinbeck: dat is knap, meer dan veertig jaar na je dood.
Door zijn roem is hij geblokkeerd geraakt: na zijn tweede grote boek, ‘East of Eden’, in 1952, kreeg hij een enorm writers’ block. Aan het eind van de jaren vijftig krabbelde hij daar weer uit, en toen begon hij ook aan dat project ‘Travels with Charley’. Het leverde hem veel succes op bij publicatie. Drie maanden later krijgt hij de Nobelprijs, en dat geeft hem de nekslag: hij wordt zo beroemd dat hij nauwelijks nog een letter schrijft. Tragisch.
Voor Steinbeck was die Amerika-reis in 1960 een existentieel project: hij wou zich verzoenen met Amerika, eigenlijk ook voelen dat hij nog in leven was. Wat was die reis voor u: een laatste groot journalistiek exploot en zware reis net voor het pensioen?
Néé! Al dat gereis voor mijn boek ‘In Europa’, dat was een gigantische inspanning; dit keer was het helemaal geen zware reis. Het was leuk, interessant. Destijds moest ik elke dag een stukje schrijven, en de hele twintigste eeuw rond krijgen in driehonderd krantenstukjes. Ik was een rijdend productiebureautje, moest ook voortdurend afspraken maken. Nu heb ik zonder afspraken gereisd, ik liet het gewoon op me afkomen. Zoals Steinbeck zelf ook reisde: ‘Wat kom ik vandaag tegen?’ Eigenlijk was het enige wat ik moest doen: vroeg opstaan, om een uur of halfzeven, want ik wou in de diners kunnen aanschuiven waar Amerikanen van alle rang en stand gaan ontbijten, om daar een beetje te zitten kletsen. Dat heb ik systematisch gedaan, want daar leer je het gewone Amerika kennen, niet het grootstedelijke Amerika dat gewoonlijk de toon zet.
Ik heb het ook minder romantisch aangepakt dan Steinbeck, die speciaal een camper had laten bouwen en daarin wou overnachten. Hij verrekte van de kou in dat ding, want het kan daar in het noorden in oktober al heel koud zijn. Hij heeft het maar een nacht of zeven, acht volgehouden. Ik reisde comfortabel met een jeep, sliep in hotels.
Steinbeck vond ook dat hij die reis in eenzaamheid moest maken, was daar echt een macho in: ‘Je bent niet met een baby getrouwd, je bent met een man getrouwd!’ schreef hij zijn vrouw Elaine. Maar ook dat hield hij niet vol. Hij kreeg heimwee en joeg met een enorme vaart door het land om haar weer ergens te kunnen knuffelen; grote stukken reisde Elaine trouwens mee.»
Ook dat deed u anders: u nam gewoon uw vrouw mee in plaats van een poedel.
Ja, ik had m’n Mietsie mee, en dat werkte uitstekend. Ik heb in het verleden veel alleen gereisd, ken de voordelen: je hebt dan heel rare ontmoetingen, intense gesprekken. Maar ook reizen met z’n tweeën heeft voordelen: dankzij mijn vrouw legden we heel makkelijk contact met echtparen en vrouwen.
Ik observeer anders als ik met haar reis. Dit boek gaat veel meer over vrouwen dan ‘In Europa’. Mietsie deed me meer op vrouwen letten. In Noord-Carolina zie je de kleindochters van de pioniers nog rondlopen, heel robuuste vrouwen zijn dat. Terwijl ze in Californië van die wapperende handjes krijgen. Daar zie je opeens het soort vrouwen dat na de Tweede Wereldoorlog in de voorsteden werd gesmeten, vrouwen die alleen maar hun kinderen de beste opvoeding moesten bezorgen en daar zo gefrustreerd van raakten dat er een tweede feministische revolutie van kwam.
Het komt me voor dat u wel even in een crisis verzeild bent toen u merkte dat er nog anderen in het spoor van Steinbeck aan het reizen waren: het ging wel op een bedevaart naar Santiago de Compostela lijken.
Op een gegeven moment merkte ik dat er een journalist was die maar één dag voor me uit reisde en er een blog over schreef. Bill Steigerwald heet hij, een overtuigd libertair en een uitstekende journalist. Dan hoorde ik ook nog van een mevrouw van The Washington Post, en er was zelfs iemand met z’n hond op pad, die schreef voor een hondenblad! (lacht) Had ik eens iets leuk bedacht, bleken we al minstens met z’n vieren te zijn!
Een echte crisis is het niet geworden, maar ik heb wel eens goed moeten nadenken. Uiteindelijk besefte ik dat ik met andere vragen rondreisde, toch heel erg mijn eigen ding aan het doen was. Die blog van Steigerwald heb ik met opzet niet zo veel gelezen, anders werd ik maar van de leg gebracht.
Die Steigerwald betrapte Steinbeck op allerlei leugens in zijn verslag. Ook u trekt een strenge conclusie: ‘Je kan ‘Travels’ onmogelijk betitelen als serieuze non-fictie.’
Dat is zo: Steinbeck en ook de uitgever brachten dat boek als non-fictie, en dat was het niet: het is meer een aquarel van Amerika dan een foto. Een prachtig aquarel, dat wel, en ook belangrijk in die zin dat de Amerikanen er destijds hun land helemaal in zegden te herkennen. Maar als journalist zeg ik: ‘Sorry, John,’ – want zo spreek ik hem intussen wel aan (lacht) – ‘maar als je zegt een reisverslag te schrijven, moet je wel aan de wetten van de non-fictie houden.’
Het probleem was dat hij een slecht reiziger werd omdat hij er genoeg van had; het project ontglipte hem, hij miste zijn vrouw. ‘Man, je maakt een prachtige reis, kijk eens om je heen!’ dacht ik ettelijke malen. Ik raakte ook steeds meer achter bij hem, zonder dat me dat een klap interesseerde: ik had zin om dingen goed te bekijken, met mensen te praten.
Ik proef een progressieve ontgoocheling in die voorganger Steinbeck tijdens het reizen.
Ik ergerde me aan zijn gebluf, ja. ‘Hou nou toch een keer op, zeg, met dat overdreven machogedoe!’ En altijd dat gepreek, terwijl hij zelf niet vies was van een slok alcohol. Later bleek zelfs dat hij verdomd onder de speed zat!
Op bepaalde momenten had ik ook wel sympathie voor hem, hoor, want hij was op z’n achtenvijftigste gammel en ziek. In die toestand zo’n geestig, goed gecomponeerd boek schrijven is toch een daad van moed, al is het dan misschien de moed der wanhoop.
Brekend hart
Wat heeft Steinbeck níét gezien, blijkt bij controle een halve eeuw later?
De ontwikkeling van de suburbs. Hij reed opzettelijk voortdurend door van die gezellige negentiende-eeuwse stadjes, met een duidelijke kern en hoofdstraat: Main Street, USA.
Het soort stadjes waarop het nostalgische zelfbeeld van Amerika nog altijd berust. Maar dat Amerika is inmiddels helemaal weggevaagd, die centra zijn dichtgetimmerd, mijn hart brak toen ik het zag. Wat rest kan je geen steden of dorpen noemen, het zijn grote bebouwde vlekken.
En dat heeft grote consequenties, omdat het politieke leven van de VS helemaal gebaseerd was op die stedelijke gemeenschappen en de lokale kranten die er floreerden. De opvolgers van dat lokale systeem - kerken, scholen of het internet - hebben die vitale democratie niet kunnen vervangen.
In de suburbs zie je vandaag hoe soort soort zoekt: men trouwt binnen dezelfde voorstad, blijft binnen dezelfde sfeer leven; je ziet een stevige segregatie ontstaan. Terwijl vroeger in die stadjes mensen elkaar letterlijk op straat zagen; ze demoniseerden elkaar niet. Neem Steinbeck zelf: hij had in Sag Harbor een club met vrienden, elke middag om een uur of vijf gingen ze samen drinken. Hij was een volbloed-liberal en de meesten van zijn vrienden waren rechtse republikeinen, maar ze konden het goed met elkaar vinden omdat ze samen de riolering aanlegden, ze wisten van elkaar dat ze geen slechte mensen waren en geen idioten. Het wegvallen van Main Street heeft de polarisering in de politiek sterk doen toenemen. Vandaag hebben Republikeinen en Democraten zich compleet ingegraven: het lijkt de loopgravenoorlog van Ieper wel.
Wat Steinbeck ook niet zag was het toenemende belang van het militair-industriële complex, terwijl een maand na zijn reis president Eisenhower – zelf oud-generaal – op het grote gevaar daarvan wees. Vijftig jaar later zijn we zover dat het gewicht van de militaire industrie de hele Amerikaanse economie compleet slagzij kan doen maken.
Steinbeck was ten slotte een pessimist, en Amerika was zozeer zijn ideaal dat elk krasje een ramp was. Hij zag zijn land al verloederen terwijl het nog een prachtige halve eeuw voor de boeg had. En hij had geen oog voor de jeugdrevolte, die vijf jaar later op volle kracht zou losbarsten.
Hij mist nogal wat!
Ja, maar dat is ook leuk, want dan zie je de betrekkelijkheid van elke waarnemer. Over een jaar of twintig zal men makkelijk kunnen zeggen: ‘Waar was die Mak allemaal niet blind voor!’ Dat kan ook positief uitpakken. Nu zitten we in een sombere periode, je speurt de horizon af naar hoopvolle tekenen, je vindt ze niet; maar misschien barst er binnenkort een tegenbeweging los waarvan je achteraf zegt: ‘Aan die en die voortekenen had ik het kunnen merken.’
Wat moet je zelf gezien hebben om het helemaal tot je te laten doordringen?
Hoe leeg dat land is. Dat gaat maar door: vlakte na vlakte na vlakte, en zo nu en dan een kleine oase van mensen die hun eigen stadje fantastisch vinden, het hart van de wereld. En dan moet je anderhalve dag rijden voor je het volgende hart van de wereld bereikt... Steinbeck had z’n camper zo’n beetje als een boot laten bouwen, er hing bijna een reddingssloep en een anker aan, en dat was wel toepasselijk, want in dat soort landschap wordt je auto echt een schip op zee.
Door daar te reizen begrijp je waarom de mensen er zo verrekt religieus zijn. Je kan er schatrijk worden, maar één hagelbui en het is afgelopen. Kijk wat er nu gebeurt, met de aanhoudende droogte in een groot deel van Amerika: veel boeren staan aan de rand van de afgrond, reken maar dat velen elke ochtend op hun knieën zitten te bidden.
‘Het is mijn werk van mening te veranderen,’ zei u ooit. Waarover bent u op reis door Amerika van mening veranderd?
Veel gedrag van Amerikanen, zeker als het rechtse fundamentalisten zijn, vinden wij vanuit Europa ronduit gestoord. Maar juist door in die diners veel met mensen te praten, heb ik begrepen waarom ze zo conservatief zijn. Men wordt conservatief uit wanhoop. Je ziet het aan hun doffe ogen, ze vertrouwen niets of niemand meer, zeggen voortdurend dat ze de pest hebben aan alle politici. Links en rechts hebben voor hen niet zo veel belang meer als ik dacht.
In Amerika is voor wel één familie op zeven de voorbije vijf jaar de bodem onder het bestaan weggezakt. Er is daar een middenklasse aan het verdwijnen. Veel van die families komen nooit meer terug op het gewone niveau, die zijn gewoon kapot. Dat is een beangstigende ervaring. Als je je baan of je huis kwijt bent, is je familie het enige wat je nog hebt, en dan ga je familiale waarden heel belangrijk vinden – ook al heb je zelf, wat dikwijls het geval is, juist geen geordend bestaan met een normale familie om je heen.
Het verzet tegen het homohuwelijk of tegen abortus staat eigenlijk voor de angst dat de familie uiteenvalt. Het verzet tegen het doceren van de evolutietheorie is veel logischer als je bedenkt dat die evolutietheorie inhoudt dat er géén goddelijk plan bestaat, terwijl Amerika juist bestaat bij het idee dat er een zo’n plan is en dat de Amerikanen er de voorhoede van zijn - en daar klampen ze zich in tijden van wanhoop aan vast.
Klerezooi
Zie je dat ook voor je ogen gebeuren, dat wegzinken van de middenklasse?
Ja. Een spookstad als Detroit is natuurlijk het spectaculairst, maar je ziet het even goed in Maine, in de arme zuidelijke staten als Louisiana of in North Dakota. Overal hoor je dezelfde verhalen: vijftig jaar geleden hadden die mensen het ook niet breed, maar er waren zekerheden, er was perspectief. Nu moet de vrouw mee gaan werken om de eindjes aan elkaar te knopen, en dan lukt het nog niet: in plaats van een buffer hebben ze nu schulden. Sinds 2007 verklaart een meerderheid van de ondervraagden in enquêtes dat ze verwachten dat hun kinderen het slechter zullen hebben, en dat is echt een breuk in de Amerikaanse geschiedenis.Ik heb geen idee hoe de mensen daarop zullen reageren. Voorlopig zie je dat de politiek de schuld krijgt. Een steeds grotere groep werpt zich op een magisch denken, ze verwachten de oplossing van de Heer: de megakerken zijn waanzinnig populair. Weer anderen schuiven het probleem op door nog meer schulden te maken.
De neergang is onomkeerbaar, concludeert u. De recente titel van Thomas Friedman, ‘That Used to Be Us: How America Fell Behind in the World it Invented and How We Can Come Back’, vindt u maar een magische slogan. U ziet meer in de val van Amerika die Paul Kennedy een paar decennia geleden aankondigde in ‘The Rise and Fall of the Great Powers’.
Ik vind Friedman altijd wel leuk om te lezen, lekker upbeat, hij is zo’n man die altijd wel een gat ziet om een probleem op te lossen. Maar ‘terugkomen’ zie ik Amerika niet doen. Ik ben het eens met Paul Kennedy dat de imperial overstretch te ver gegaan is: geen mogendheid kan bijna de helft van zijn belastinggeld blijven opmaken aan militaire uitgaven, al helemaal niet als ze daarvoor in toenemende mate schulden moet maken.
En Amerika kan dan nog best een belangrijke rol vervullen, want het heeft een veel betere uitgangspositie dan Europa: het is rijk aan natuurlijke hulpbronnen en het heeft, mede door de immigratie, een gunstige bevolkingsopbouw: in 2050 zal de gemiddelde leeftijd rond de vijfendertig liggen, in Europa zal dat boven de vijftig zijn. De cultuur is er anders: hard werken en flexibiliteit worden gestimuleerd. Op zich heeft Amerika dus troeven om het imperium te doen voortduren.De Sovjet-Unie is daar ook aan ten onder gegaan. Ik zeg niet dat de VS instort, maar het zal zijn ‘natuurlijke’ plek in de wereld terugvinden.
Maar de Amerikanen hebben ook een handicap: het is een land van intens geloof. In alles. Ze geloven écht dat ze in alle opzichten het beste land ter wereld zijn. Door dat messianisme storten ze zich altijd weer in gevaarlijke en dure avonturen: Irak, Afghanistan... En ze hebben een sterk vermogen om zichzelf te misleiden: ze moeten zich dringend gaan realiseren dat ze op bepaalde terreinen, zoals infrastructuur, flink achteroplopen. Het breekt ze nu op dat er al decennia permanent campagne is gevoerd tegen de publieke zaak; de boel kraakt in elkaar vanwege de conservatieve ideologie dat iedere belasting eigenlijk diefstal is. Amerika dient dringend aangepast aan de eenentwintigste eeuw – een moderne Roosevelt zou moeten opstaan. Het kan: Franklin Roosevelt is er in de jaren dertig in acht jaar tijd in geslaagd het negentiende-eeuwse Amerika compleet te moderniseren.
Winston Churchill kreeg een glansrol in ‘In Europa’, nu is Franklin Roosevelt de held van uw boek.
Ik had nooit gedacht dat ik zo veel over hem zou schrijven, die man bleef maar groeien als een paddenstoel! Het is dan ook ongelooflijk wat hij, alleen al in de eerste honderd dagen van zijn bewind, allemaal gerealiseerd heeft.
Obama is die moderne Roosevelt niet?
Nee, maar ik vind de commentaren op Obama, ook bij ons, dikwijls te negatief. Als ik één of andere conservatief hem weer eens hoor afkraken, denk ik: 'Besef je wat voor een puinhoop die man geërfd heeft?' Echt een klerezooi: Bush jr. begon twee oorlogen tegelijk, hij initieerde – mede ten bate van de farmaceutische industrie – een peperdure herziening van Medicare (het verzekeringsprogramma voor Amerikanen ouder dan vijfenzestig, red.) en tegelijk verlaagde hij de belastingen. Als toetje liet hij een economische crisis na, grotendeels veroorzaakt omdat hij en zijn geestverwanten de banken de vrije hand hadden gelaten.
En dan komt nog een schandelijk vervolg: de Republikeinse Partij heeft daarna elk herstel proberen te blokkeren. Dat ze het land daarmee aan de rand van de afgrond brachten, kon hen niets schelen - zolang deze Democratische president maar niet herkozen zou worden.
Dat Obama er ondanks al die handicaps nog íéts van gemaakt heeft, is al bewonderenswaardig. Als Amerikaan zou ik hem van harte steunen. Tegelijk is het waar dat hij vanuit zijn vorming in de partijmachine in Chicago een geboren compromissenmaker is: hij heeft er niet als een mes doorheen gesneden. Men hoopte dat hij Washington zou hervormen, maar Washington heeft hem hervormd.
Volgt hij zichzelf op?
Tenzij er rare dingen gebeuren, is de kans aanzienlijk dat Obama wint. De Republikeinen zijn te extreem geworden. Maar Obama zal opnieuw met een totaal verlamd congres moeten regeren, en dan wordt het moeilijk te doen wat hij moet doen: opereren als een held van de terugtocht, zoals Hans Magnus Enzensberger dat noemt. Hij moet Amerika strategisch begeleiden, terwijl dat land weer naar zijn normale positie veert. En Obama heeft op bepaald momenten wel getoond dat hij dat kan. Bij het conflict in Libië is hij er niet meteen bovenop gesprongen. Toen er een grote financiële crisis was in Latijns-Amerika in de jaren negentig, intervenieerde de VS volop: hoe anders is het Amerikaanse gedrag nu tijdens de eurocrisis. Ze laten Europa aan zijn lot over: ‘Knap het zelf maar op!
Feest is uit
Waarmee we aan deze kant van de oceaan beland zijn. Europa liep trouwens veel mee in uw gedachten daar in Amerika, geloof ik.
Naar het einde toe realiseerde ik me dat dit Amerika-boek ook over de Europese toekomst ging. In Amerika zie je de middenklassen al wegzinken, en dat proces zullen we in Europa ook gaan meemaken. Ook bij ons is er dus een grote behoefte aan helden van de terugtocht om die terugslag te begeleiden. Andere machten komen op, we zullen onder ogen moeten zien dat onze status een volstrekt andere is dan vijftig jaar geleden, en de eurocrisis versnelt dat enorm. De hele wereld heeft inmiddels kunnen aanschouwen dat dit Europa heel moeilijk of zelfs helemaal niet bestuurbaar is. Een relatief kleine bankencrisis en schuldencrisis, die elke economische eenheid van dergelijke omvang vrij makkelijk zou moeten aankunnen, is onbeheersbaar gebleken.
Zowel in Amerika als Europa staan we voor een geweldige historische overgang, het wereldbeeld van een hele generatie is aan het instorten. De consumptiesamenleving die Steinbeck een halve eeuw geleden zag ontstaan, in opvolging van een overlevingseconomie, loopt alweer op haar laatste beentjes.
De eurocrisis houdt u in die mate bezig dat u begin dit jaar het Amerika-boek even opzij hebt geschoven en een pamflet over de vraag ‘Wat als Europa klapt?’ publiceerde.
Als je met een boek bezig bent, moet je geen gezeur aan je kop hebben. Maar toen schreef Die Zeit in een commentaar dat het wel erg menens en mies was met die eurocrisis, en het weekblad vroeg zich af: ‘Waar zijn nu de intellectuelen?’ Vooral in Nederland was het heel erg stil of was het debat helemaal gederailleerd, wat eigenlijk nog altijd zo is. De dominee en de koopman gaven weer eens de boventoon, en dat is echt een vreselijk gezicht: de koopman telde alleen zijn centjes, de dominee hield niet op te vertellen hoe zondig de rest van Europa is, en hoe goed de Nederlanders bezig waren. Ik kon het niet langer aanzien.
Het was een somber pamflet.
Een politicus moet moed geven, een schrijver moet analyseren - als je dat doet, kan je de ernst van de eurocrisis moeilijk overschatten. Terwijl ik mijn pamflet schreef, dacht ik: ‘Laat ik met pek en veren overladen worden vanwege mijn zwarte pessimisme, maar ik moet dit schrijven.’ Nu word ik soms wakker en denk: ‘Verdorie, ik had méér dan gelijk.’ Maar leuk vind ik dat niet.
Op uw website trekt u de parallel met juli 1914: men was zich nauwelijks van onheil bewust, even later was er een wereldoorlog gaande. Niet niks als vergelijking.
Ik begrijp dat politici blijven herhalen dat bepaalde dingen ‘onvoorstelbaar’ zijn: het kan niet dat de euro onderuitgaat, dat Griekenland de eurozone moet verlaten... Want de kosten, politiek en sociaal, zullen enorm zijn. Maar intussen is wel duidelijk dat zekerheden wel degelijk kunnen sneuvelen, dat er krachten kunnen ontstaan, ook democratische, waardoor het onvoorstelbare realiteit wordt. Dat kan heel snel gaan.
Het is net een theaterstuk, hè, en dit najaar gaan we de slotakte tegemoet. We hebben nu nog een aardige zomer, maar de lucht is roetzwart, de tuinmeubels moeten naar binnen en de luiken moeten we vastsjorren. Ik vrees dat het hard gaat stormen. Zo tegen midden september gebeuren er veel dingen tegelijk: het wordt spannend in Griekenland, maar ook de enorme economie van Spanje is aan het glijden, en dat is een probleem van een heel andere orde. Ook in Italië kan het mislopen, zelfs Frankrijk wordt bedreigd.
Tegelijkertijd is de kans groot dat in Duitsland het Constitutionele Hof in Karlsruhe een rode kaart trekt en het bereikte compromis over de aanzet tot een Europese bancaire unie blokkeert. En dan heb je 12 september ook nog eens verwarrende Nederlandse verkiezingen. Ik zeg niet dat er een oorlog op komst is, maar we hebben het wel over een reeks ingrijpende economische beslissingen, die voor enorme maatschappelijke onrust zullen zorgen.
Takkenwijf Europa
Ik hoor Europese voortrekkers als Guy Verhofstadt met aandrang zeggen dat we nu vooral snel met grote stappen naar een sterkere unie moeten, allicht - zoals in het verleden - grotendeels over de hoofden van de bevolking heen.
Ik ben het ditmaal niet met hem eens, omdat het grootste probleem van Europa zo langzamerhand het democratische probleem is. Ik weet dat het Europese project – zoals veel grote historische projecten – er alleen komt dankzij een handvol mensen met een langetermijnvisie, en ik heb Guy Verhofstadt altijd bewonderd omdat hij aan zo’n perspectief vasthoudt. Maar je moet altijd uitkijken dat een langetermijnvisie niet omslaat in de overmoed om, zoals Reinhold Niebuhr het noemt, ‘de geschiedenis naar onze hand te zetten’. Dan richt je alleen nog maar schade aan.
Er zijn in het verleden al grote fouten gemaakt omdat men te gemakkelijk om allerlei dingen heen danste. Ik ben een fervent Europeaan, maar toen ik aan het eind van de vorige eeuw door Europa reisde, zag ik hoe het in Bulgarije en Roemenië verkeerd liep: die uitbreiding toen was pure trofeepolitiek, het was zonneklaar dat die landen niet klaar waren voor de toetreding. Je moet je visie goed vasthouden, tegelijk moet je realistisch zijn. Dat is ook mijn probleem met Alexander Pechtold van D66.
Zowat de enige politicus die zich in de Nederlandse verkiezingscampagne nu nog onbeschaamd als Europees federalist positioneert.
Ik voel me in dit opzicht geestelijk verwant met D66, maar ze onderschatten enorm het democratische probleem in Europa. Wil je Europa behouden, dan moet je de burgers erbij betrekken, en dat gebeurt op dit moment totaal niet.
Ik denk soms: 'Verhofstadt, Pechtold, ben je de laatste tijd weleens dicht in de buurt van dat Europa van ons geweest?' Kijk die vrouw toch maar eens goed in de ogen. Een leuke meid dikwijls, ja, mooi ook, maar ze stinkt uit haar bek, en ze heeft een paar kloterige, autoritaire trekjes. Eigenlijk is het een takkenwijf, en ze heeft nog foute vrienden ook. Heb je gezien met wie ze ’s avonds omgaat? Een stelletje graaiende bankiers, die voor honderd procent gedekt worden door het Europese systeem waarvan het juist de bedoeling was dat zij deze ultrakapitalistische chaos zouden beteugelen.
Mij is het er niet om te doen de banken te bashen, maar je moet wel beseffen dat het financiële systeem totaal van God en elke moraal is losgeraakt. Het is een schandaal dat er niet razendsnel een aantal maatregelen getroffen worden, men krijgt die sector maar niet in de hand. Van dat hele bonussensysteem zullen we ons over twintig jaar beschaamd afvragen: 'Hoe kon dat zo lang voortduren?' Niet alleen blijft die dolgeslagen financiële sector maar doordraaien, in Brussel realiseert men zich blijkbaar nauwelijks wat voor een effect dat ook nog eens op de Europese burgers heeft. Die hebben het ideaal Europa in tien jaar tijd zien verworden tot een amorele bende.
Nog een bezwaar tegen Verhofstadt en anderen – en ik verwijt het mezelf ook – is dat we in ons enthousiasme over het internationalisme over het hoofd gezien hebben wat voor een belangrijke rol de nationale staat psychologisch speelt. In de kern is de nationale staat een bizar negentiende-eeuws verzinsel, maar het is wel een extreem succesvol en nuttig verzinsel. Onder de nationale koepel zijn sinds de Tweede Wereldoorlog een boel systemen opgegroeid - democratisch, juridisch, qua pensioenen en sociale zekerheid - die de burgers zeer aanspreken en die maar voor een deel vervangen zijn door behoorlijk functionerende Europese systemen. Na de crisis moeten we eens goed nadenken over een herformulering van de verhouding tussen de nationale staten en de Europese eenheid. In sommige opzichten - belastingen, defensie - moet Europa meer kunnen doen; andere dingen - hoe het brood is samengesteld, of de koeien gele flappen hebben of niet - moeten de lidstaten uitmaken.
Dat is dan voor na de crisis. Inmiddels raakt die niet bezworen: de revolutionaire plannen van Barroso en Van Rompuy hebben altijd weer te korte beentjes.
Ik was ongelukkig toen Herman Van Rompuy als Europees president werd gekozen, want de reden deugde niet: men zocht bewust een zwakke figuur. Maar hij blijkt een sterke man te zijn, ik bewonder hem enorm. Er zouden nog veel meer Van Rompuys mogen zijn. We missen ze, politici die wat durven, en Nederland loopt dan voorop: Mark Rutte, onze huidige minister-president, is volstrekt niet op z’n plaats in deze situatie omdat hij een totale pleaser is, ieder gevoel voor visie mist.
Een extra probleem is dat Duitsland vandaag informeel de leider van Europa is, en op dat punt zie ik het eerlijk gezegd ook misgaan. Het leiderschap van Angela Merkel pakt niet, omdat ze niet echt de leider van Europa wil zijn. In feite zou iedere Europeaan moeten voelen: Angela Merkel is een strenge schooldirectrice, maar ze kan het wel, ze zorgt ervoor dat we allemaal op onze pootjes zullen terechtkomen. Dat gevoel moet ik ook hebben als ik in Zuid-Frankrijk woon, of in Finland, of in Sicilië.
Daar was Amerika in het verleden goed in, die rol van machthebber en politieagent, omdat dat land heel royaal kon zijn. Duitsland zou ook grote gebaren moeten kunnen maken, genereus zijn, maar dat kunnen ze blijkbaar niet opbrengen. Wat zou Merkel veel van Roosevelt kunnen leren: hoe die communiceerde! Elke veertien dagen een praatje bij de haard. Hij communiceerde ook met daden: als hij een school beloofde, stond er binnen een jaar ook eentje. En hij sloot niemand buiten, dat was misschien nog wel zijn grootste prestatie. Hij gaf iedereen, waar ook, het gevoel dat hij deelgenoot was van een groots project om het land weer uit het moeras te trekken.
Nog iets wat Europa van Roosevelt kan leren: dat de uitweg voor de crisis een zoektocht is. Roosevelt heeft een heleboel plannen weer ingetrokken omdat ze mislukten, probeerde dan weer wat anders, zijn zogenoemde New Deal was een zoeken en tasten. Het tegenovergestelde van wat vandaag in Europa gebeurt; hier kennen ze maar één manier om de crisis aan te pakken: begrotingsdiscipline. Een aanpak die veel economen desastreus vinden, maar die wordt wel in een verdrag gebetonneerd: starheid troef!
Staat u in het debat tussen de economen aan de kant van Paul Krugman en Paul De Grauwe, die vinden dat het gedaan moet zijn met het kapotstraffen van de Zuid-Europese landen?
Het ligt allemaal ingewikkelder, omdat het behalve een financiële crisis ook een democratische en een morele crisis is: hoever reikt je Europese solidariteit? Het gaat ook om een botsing tussen morele systemen, een noordelijke en een zuidelijke cultuur. Iedereen heeft een beetje gelijk. En zowel in het noorden als het zuiden hebben we het over democratieën, dat is het grote probleem, met bevolkingen die er al lang de pest aan hebben. Hoe krijg je dan iedereen op één lijn?
Zodat het pessimisme van uw pamflet blijft resoneren: ‘Ik vrees dat het voorbij is,’ staat er ergens.
De euro is voorbij, bedoel ik dan. Er zitten te veel weeffouten in de constructie en de democratische wil ontbreekt om ze te herstellen. De bankensector kan bovendien elk moment weer gaan opspelen. Je kan de euro redden, daar hebben verstandige economen goede recepten voor bedacht, met eurobonds, slimme afbetalingsregelingen, goede controlesystemen, gedoseerde geldinjecties en wat al niet meer, maar als de patiënt stelselmatig weigert om die - soms bittere - pillen te slikken, ja, dan houdt het een keer op.
Het Europese project als geheel is nu al zwaar beschadigd; met kunst- en vliegwerk blijft het misschien bestaan. Wat heel goed kan is dat de eurozone splitst, dat je een noordelijke zone krijgt – wellicht met Frankrijk, misschien zelfs met Italië - waar een harde munt standhoudt; je ziet nu al kapitaalsbewegingen die daarop vooruitlopen. Misschien krijg je clusters van landen met een meer gemeenschappelijke cultuur die op allerlei manieren blijven samenwerken. Wie weet is na deze terugslag van daaruit een gemeenschappelijke buitenlandse en defensiepolitiek toch mogelijk.
Een zware crisis kan ook goeie kanten hebben. Misschien zitten we nu in Europa in de – onvermijdelijke - fase waarin Amerika zat tijdens de Burgeroorlog. Na die burgeroorlog gebeurden twee dingen: het zuiden heeft hele zware jaren gehad, en dat zou Zuid-Europa nu ook kunnen meemaken, maar het noorden is na die oorlog tot veel meer eenheid gekomen. Toen de noordelijke troepen begonnen te vechten, droegen ze per staat allemaal hun eigen kleuren; na de overwinning, op de eindparade in Washington, hadden ze allemaal hetzelfde uniform en voelden ze zich één.
Misschien is ook dat te optimistisch en kan herhaald worden wat de door u zo geliefde auteur Joseph Roth vroeg in de jaren dertig al zei: ‘Europa pleegt zelfmoord, en dat gebeurt op zo’n langzame en wrede wijze omdat het een lijk is dat zelfmoord pleegt.’
Mooi, maar da’s dan wel de poëzie van Roth.
Zelfmoord zal het nooit zijn: het Europese project blijft op allerlei manieren overeind omdat er inmiddels zo veel samenwerkingsverbanden zijn. Iedereen reist door elkaar heen, werkt samen, er is geen bedrijf dat niet op Europese schaal opereert. Het Europa van de straat is springlevend, dat pakt niemand ons meer af. Amen. Halleluja!
Mark Schaevers
Met dank aan Humo - gepubliceerd op 21 augustus 2012